Een Hemel Van Spreuken . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632912664
Скачать книгу
die naast hem kwam strompelen. Sinds Illepra zijn been had gespalkt bij het Ravijn, had Krog zelfstandig gelopen, al was het dan wat stijfjes.

      “Je hebt me gered daar beneden, en meer dan eens,” vervolgde Krog. “Het was behoorlijk stom van je, als je het mij vraagt. Je hebt het toch gedaan. Maar denk niet dat ik je iets verschuldigd ben.”

      Reece schudde zijn hoofd, verrast door Krogs norsheid en zijn ongemakkelijke poging om hem te bedanken.

      “Ik weet niet of je me nu tracht te beledigen of te bedanken,” zei Reece.

      “Ik heb mijn eigen manier,” zei Krog. “Ik zal je vanaf nu dekken. Niet omdat ik je mag, maar omdat ik vind dat ik dat moet doen.”

      Reece schudde zijn hoofd, zoals altijd verbijsterd door Krog.

      “Maak je geen zorgen,” zei Reece. “Ik mag jou ook niet.”

      Ze liepen verder, allemaal ontspannen, blij om nog in leven te zijn, om weer vaste grond onder hun voeten te hebben, om weer aan deze kant van de Ring te zijn—allemaal behalve Conven, die op een afstandje van de anderen liep, teruggetrokken in zichzelf, zoals hij was geweest sinds de dood van zijn tweelingbroer. Niets, zelfs niet een ontsnapping aan de dood, leek hem terug te kunnen halen.

      Reece dacht terug aan hoe Conven zichzelf keer op keer roekeloos de strijd in had gegooid, en zichzelf bijna de dood in had geholpen om de anderen te redden. Reece kon het niet helpen, hij vroeg zich af of het eerder kwam door een verlangen om zichzelf te doden dan om de anderen te helpen. Hij maakte zich zorgen om hem. Reece vond het maar niets om hem zo verloren te zien, zo depressief.

      Reece ging naast hem lopen.

      “Je hebt geweldig gevochten daar,” zei Reece tegen hem.

      Conven haalde alleen zijn schouders op en staarde naar de grond.

      Reece zocht naar iets om tegen hem te zeggen terwijl ze zwijgend verder liepen.

      “Ben je blij om weer thuis te zijn?” vroeg Reece. “Om vrij te zijn?”

      Conven draaide zich om en staarde hem uitdrukkingsloos aan.

      “Ik ben niet thuis. En ik ben niet vrij. Mijn broer is dood. En ik heb het recht niet om zonder hem te leven.”

      Reece voelde een rilling over zijn rug lopen bij zijn woorden. Het was overduidelijk dat Conven nog steeds overspoeld was met verdriet; hij droeg het als een symbool van eer. Conven was als een levende dode. Zijn ogen waren leeg. Reece herinnerde zich hoe vrolijk hij ooit was geweest. Hij kon zien dat hij in diepe rouw was, en hij had het onheilspellende gevoel dat het niet meer weg zou gaan. Reece vroeg zich af wat er van Conven terecht zou komen. Voor het eerst leek het hopeloos.

      De uren gleden voorbij, en ze bereikten weer een slagveld dat vergeven was van de lijken. Illepra en Selese en de anderen gingen uit elkaar en liepen van lichaam naar lichaam om ze om te draaien, op zoek naar een teken van Godfrey.

      “Ik zie veel meer MacGils op dit veld,” zei Illepra hoopvol, “en geen adem van de draken. Misschien is Godfrey hier.”

      Reece zag de duizenden lijken en vroeg zich af of ze hem ooit zouden kunnen vinden, als hij daadwerkelijk hier was.

      Reece ging van lichaam naar lichaam en draaide ze één voor één om. Hij zag de gezichten van zijn mensen. Sommigen herkende hij, anderen niet. Er waren mensen die hij had gekend, mensen waar hij mee had gevochten, mensen die voor zijn vader hadden gevochten. Reece was verbijsterde zich over de golf van verwoesting die zijn thuisland als een plaag had overspoeld, en hij hoopte oprecht dat het allemaal voorbij was. Hij had genoeg gevechten en oorlog en lijken gezien voor de rest van zijn leven. Hij was klaar om te settelen in een vredig leventje, om te herstellen, om weer te herbouwen.

      “HIER!” schreeuwde Indra. Haar stem was gevuld met opwinding. Ze stond over een lichaam gebogen en staarde naar beneden.

      Illepra draaide zich om en kwam naar haar toegerend, en de anderen voegden zich ook bij haar. Ze knielde naast een lichaam, en de tranen stroomden over haar gezicht. Reece knielde naast haar en snakte naar adem toen hij zag dat het zijn broer was.

      Godfrey.

      Zijn bierbuik stak uit, hij was ongeschoren. Zijn ogen waren gesloten, hij was te bleek, en zijn handen waren blauw. Hij zag er dood uit.

      Illepra schudde hem door elkaar heen; hij reageerde niet.

      “Godfrey! Alsjeblieft! Wordt wakker! Ik ben het! Illepra! GODFREY!”

      Ze bleef hem door elkaar schudden, maar hij gaf geen teken van leven. Uiteindelijk draaide ze zich om naar de anderen, wanhopig.

      “Je wijnzak!” zei ze tegen O’Connor.

      O’Connor frummelde aan zijn riem en haalde haastig zijn wijnzak los, waarna hij hem aan Illepra gaf.

      Ze pakte hem aan en spoot een beetje wijn op zijn lippen. Toen tilde ze zijn hoofd op, opende zijn mond, en spoot een beetje op zijn tong.

      Plotseling reageerde hij. Godfrey likte aan zijn lippen en slikte.

      Hij hoestte en ging rechtop zitten, pakte de wijnzak, nog steeds met zijn ogen gesloten, en spoot zijn mond vol. Toen opende hij langzaam zijn ogen, en veegde hij zijn mond af met de rug van zijn hand. Verward en gedesoriënteerd keek hij om zich heen, en hij boerde.

      Illepra gilde het uit van vreugde en knuffelde hem.

      “Je hebt het overleefd!” riep ze uit.

      Reece slaakte een zucht van opluchting terwijl zijn broer om zich heen keek. Hij was verward, maar hij leefde nog.

      Elden en Serna grepen Godfrey elk bij een schouder en trokken hem overeind. Godfrey stond daar, wankel, en hij nam nog een grote slok uit de zak.

      Versuft keek hij om zich heen.

      “Waar ben ik?” vroeg hij. Hij wreef over zijn hoofd, waar hij een grote bult had, en hij kromp ineen van de pijn.

      Illepra bestudeerde zijn wond en liet haar hand erover heen glijden. Zijn haar zat vol opgedroogd bloed.

      “Je hebt een wond opgelopen,” zei ze. “Maar je kunt trots zijn: je leeft nog. Je bent veilig.”

      Godfrey wankelde, en de anderen vingen hem op.

      “Het is niet ernstig,” zei ze, “maar je moet wel rusten.”

      Ze haalde een verband van haar middel en begon zijn hoofd te verbinden. Godfrey vertrok van de pijn en keek naar haar. Toen keek hij om zich heen, en zag hij alle lijken. Zijn ogen sperden zich wijd open.

      “Ik leef nog,” zei hij. “Ik kan het niet geloven.”

      “Je hebt het gehaald,” zei Reece, terwijl hij blij zijn broer in zijn schouder kneep. “Ik wist het wel.”

      Illepra omhelsde hem, en langzaam knuffelde hij haar terug.

      “Dus zo voelt het om een held te zijn,” observeerde Godfrey, en de anderen moesten lachen. “Geef me nog meer van dit spul te drinken,” voegde hij toe, “en misschien doe ik het wel vaker.”

      Godfrey nam nog een grote slok, en begon langzaam aan met hen mee te lopen terwijl Illepra hem ondersteunde.

      “Waar zijn de anderen?” vroeg Godfrey.

      “Dat weten we niet,” zei Reece. “Ergens in het westen, hoop ik. Dat is waar we heen gaan. We gaan naar het Koninklijk Hof. Zien wie er nog leeft.”

      Reece slikte terwijl hij de woorden uitsprak. Hij tuurde naar de horizon en bad dat zijn landgenoten een zelfde lot als Godfrey hadden getroffen. Hij dacht aan Thor, aan zijn zuster Gwendolyn, aan zijn broer Kendrick, aan zoveel anderen om wie hij af. Maar hij wist dat het grootste deel van het leger van Rijk nog voor hen lag, en gezien het aantal doden en gewonden dat hij al had gezien, leek het erop dat het ergste nog moest komen.

      HOOFDSTUK ACHT

      Thorgrin, Kendrick, Erec, Srog