Bill zuchtte. “Meneer,” antwoordde hij, “ze kent de zaak beter dan wie dan ook. En er is niemand die slimmer is.” Na nog een korte stilte stond Bill op en zei wat hij werkelijk dacht. “Ik denk niet dat we het zonder haar kunnen doen.”
Meredith tikte een paar keer met zijn potlood tegen een notitieboek, zichtbaar wensend dat hij overal was behalve hier. “Het is fout,” zei hij. “Maar als ze instort, is het jóúw fout.” Hij ademde weer uit. “Bel haar.”
Hoofdstuk 3
Het tienermeisje dat de deur opendeed zag eruit alsof ze die meteen weer voor zijn neus dicht wilde slaan. In plaats daarvan draaide ze zich om en liep zonder iets te zeggen weg, de deur nog open.
Bill liep naar binnen. “Hoi, April,” zei hij automatisch.
Rileys dochter, een norse, slungelige veertienjarige met het donkere haar en dezelfde lichtbruine ogen als haar moeder, antwoordde niet. Gekleed in slechts een veel te groot T-shirt en met haar haren door de war, liep April een hoek om en plofte op de bank neer. Ze hoorde niets meer, behalve haar koptelefoon en mobiel.
Bill stond er ongemakkelijk bij en wist niet zeker wat hij nu moest doen. Toen hij Riley had gebeld, was ze akkoord gegaan dat hij langs zou komen, al was het dan met tegenzin. Was ze van gedachten veranderd?
Bill keek rond terwijl hij door het schemerige huis liep. Hij liep door de woonkamer en zag dat alles netjes was en op zijn plek lag, wat typisch was voor Riley. Maar het viel hem ook op dat de rolgordijnen dicht waren en dat er een stoflaag op de meubels lag, en dat was niets voor Riley. Op de boekenplank zag hij een rij glimmend nieuwe thrillers die hij tijdens haar verlof voor haar gekocht had, hopend dat ze zouden helpen om niet te veel aan haar problemen te denken. Geen enkel boek zag er gelezen uit.
Bills bezorgdheid groeide. Dit was niet de Riley die hij kende. Had Meredith gelijk? Had ze meer tijd nodig? Was het verkeerd om naar haar toe te gaan voordat ze er klaar voor was?
Bill vermande zich en liep verder het donkere huis in. En toen hij een hoek om ging, vond hij Riley alleen in de keuken. Ze zat aan de formicatafel in haar ochtendjas en pantoffels met een kop koffie voor zich. Ze keek op en hij zag een vlaag van schaamte in haar ogen, alsof ze vergeten was dat hij zou komen. Maar ze verborg het snel met een zwakke glimlach en stond op.
Hij stapte naar voren en omhelsde haar, en ze omhelsde hem zwakjes terug. Ze was iets kleiner dan hij, op haar pantoffels. Ze was erg mager geworden, te mager, en hij raakte nog meer bezorgd.
Hij ging tegenover haar aan de tafel zitten en bestudeerde haar. Haar haar was schoon, maar het was niet gekamd en het leek alsof ze die pantoffels al dagenlang aanhad. Haar gezicht zag er ingevallen uit, te bleek en veel, veel ouder dan vijf weken geleden toen hij haar voor het laatst gezien had. Ze zag eruit alsof ze door een hel gegaan was. En dat was ook zo. Hij probeerde niet te denken aan wat de laatste moordenaar geprobeerd had haar aan te doen.
Ze wendde haar blik af en ze zaten er in gespannen stilte bij. Bill was er zo zeker van geweest dat hij precies wist hoe hij haar kon opvrolijken, haar kon oppeppen; maar zoals hij daar zat werd hij verteerd door haar verdriet en hij wist niets te zegen. Hij wilde dat ze er sterker uitzag, zoals haar oude zelf.
Hij legde de envelop met het dossier van de nieuwe moordzaak op de grond naast zijn stoel, uit het zicht. Hij wist niet zeker of hij het haar moest laten zien. Hij raakte er steeds meer van overtuigd dat het een vergissing was geweest om hier te komen. Ze had duidelijk meer tijd nodig. Sterker nog, zoals hij haar hier zag, was hij er niet zeker van of zijn partner ooit weer terug zou komen.
“Koffie?” vroeg ze. Hij voelde haar ongemak.
Hij schudde zijn hoofd. Ze was duidelijk kwetsbaar. Toen hij haar in het ziekenhuis bezocht had en zelfs nadat ze thuis was gekomen, had hij voor haar gevreesd. Hij had zich afgevraagd of ze zich ooit zou kunnen losmaken van de pijn en angst die ze had doorstaan, uit de diepten van haar langdurige duisternis. Het was niets voor haar; ze had met elke andere zaak onoverwinnelijk geleken. Maar iets aan die laatste zaak, die laatste moordenaar, was anders geweest. Bill begreep het wel: de man was de meest verwrongen psychopaat die hij ooit was tegengekomen, en dat zei wel iets.
Terwijl hij haar bestudeerde kwam er nog iets in hem op. Ze zag er als haar echte leeftijd uit. Ze was veertig, net zo oud als hij. Maar toen ze nog werkte, levendig en druk, had ze altijd een paar jaar jonger geleken. Nu kwam er wat grijs haren tussen haar donkere haar tevoorschijn. Nou ja, zijn eigen haar verkleurde ook.
Riley riep haar dochter. “April!”
Geen antwoord. Riley riep haar een paar keer, nu luider, totdat ze eindelijk antwoordde.
“Wat?” antwoordde April vanuit de huiskamer en ze klonk behoorlijk geërgerd.
“Hoe laat begint school vandaag?”
“Dat weet je best.”
“Zeg het gewoon, oké?”
“Halfnegen.”
Riley fronste en zag er overstuur uit. Ze keek naar Bill. “Ze is voor Engels gezakt. Te veel lessen gemist. Ik probeer haar te helpen.”
Bill schudde zijn hoofd en begreep het maar al te goed. Het politieleven vroeg te veel offers van hen allemaal en hun gezinnen waren de grootste slachtoffers. “Dat is rot,” zei hij.
Riley haalde haar schouders op. “Ze is veertien. Ze haat me.”
“Dat is waardeloos.”
“Toen ik veertien was haatte ik iedereen,” antwoordde ze. “Jij niet?”
Bill antwoordde niet. Hij kon zich niet voorstellen dat Riley iedereen haatte.
“Wacht maar totdat jouw jongens die leeftijd bereiken,” zei Riley. “Hoe oud zijn ze nu? Ik ben het vergeten.”
“Acht en tien,” antwoordde Bill, en hij glimlachte. “Zoals het nu gaat met Maggie en mij, weet ik niet eens of ik nog in hun leven ben als ze net zo oud zijn als April.”
Riley hield haar hoofd schuin en keek hem bezorgd aan. Hij had die zorgzame blik gemist.
“Is het zo erg?” zei ze.
Hij keek de andere kant op en wilde er niet aan denken.
Er viel een stilte.
“Wat verberg je daar op de grond?” vroeg ze.
Bill keek naar beneden, toen weer op en glimlachte; zelfs zoals ze nu was ontging haar niets.
“Ik verberg niets,” zei Bill. Hij pakte de envelop en legde hem op de tafel. “Gewoon iets waar ik graag met je over wil praten.”
Riley glimlachte breeduit. Het was duidelijk dat ze precies wist waarom hij hier echt was.
“Laat zien,” zei ze, en ze wierp een nerveuze blik naar April. “Kom, we gaan even naar buiten. Ik wil niet dat zij het ziet.”
Riley deed haar pantoffels uit en liep op blote voeten voor Bill uit de tuin in. Ze gingen zitten aan een verweerde houten picknicktafel, die er al lang voordat Riley hier was komen wonen had gestaan. Bill keek om zich heen in de kleine tuin, waar een enkele boom stond. Er was aan alle kanten bos. Het deed hem vergeten dat hij gewoon in de buurt van een stad was. Te afgelegen, dacht hij.
Hij had nooit het gevoel gehad dat deze plek goed voor Riley was. Het kleine boerderijachtige huisje lag dertig kilometer bij de stad vandaan, was vervallen en heel gewoontjes. Het lag aan het eind van een provinciale weg, omgeven door niets dan bossen en weilanden. Niet dat hij dacht dat het stadsleven iets voor haar was. Hij kon zich haar niet voorstellen in een leventje vol cocktailparty’s. Ze kon in elk geval naar Fredericksburg rijden en de trein naar Quantico nemen als ze terug zou komen op het werk. Als