“Acht en tien.”
Ze keek rond. “Ik denk niet dat ik hier veel voor ze heb. O, wacht even, ik heb een paar eigenaardige speelgoedsoldaten in het volgende gangpad staan. Maar dat vinden jongens niet meer leuk, of wel? Tegenwoordig is het alleen maar videogames. En nog gewelddadige ook.”
“Ik ben bang van wel.”
Ze bekeek hem aandachtig. “U bent hier niet om een pop te kopen, hè?” vroeg ze.
Bill glimlachte en schudde zijn hoofd. “U bent echt goed,” antwoordde hij.
“Bent u soms een politieagent?” vroeg ze.
Bill lachte stilletjes en pakte zijn penning tevoorschijn. “Niet helemaal, maar een goede gok.”
“O, jeetje!” zei ze bezorgd. “Wat doet de FBI in mijn kleine winkeltje? Sta ik soms op een of andere lijst?”
“In zekere zin,” zei Bill. “Maar u hoeft zich nergens zorgen om te maken. Uw winkel kwam naar voren in onze zoektocht naar lokale winkels die antieke en verzamelpoppen verkopen.”
Eigenlijk wist Bill niet precies wáár hij naar zocht. Riley had voorgesteld om een paar van deze plekken na te gaan, ervan uitgaand dat de moordenaar ze regelmatig bezocht, of in elk geval één keer bezocht had. Hij wist niet wat ze verwachtte. Dacht ze dat de moordenaar hier zelf zou zijn? Of dat een van de medewerkers de moordenaar ontmoet had?
Dat betwijfelde hij. En zelfs als dat wel zo was, dacht hij niet dat ze hem als een moordenaar herkend hadden. Waarschijnlijk waren alle mannen die hier kwamen, áls dat al gebeurde, griezels.
Het was waarschijnlijker dat Riley probeerde om hem meer inzicht in de geest van de moordenaar te geven, in de manier waarop hij naar de wereld keek. Als dat zo was, dan zou Bill haar teleur moeten stellen. Hij had simpelweg niet haar brein of haar talent om zo gemakkelijk in het hoofd van moordenaars binnen te wandelen.
Het leek hem dat ze echt aan het gissen was. Er waren tientallen poppenwinkels binnen het bereik waarin ze zochten. Hij dacht dat het beter was als de forensisch rechercheurs gewoon de poppenmakers zouden natrekken. Hoewel, dat had tot nu toe niets opgeleverd.
“Ik zou willen vragen om wat voor zaak dit gaat,” zei Ruth, “maar dat kan ik beter niet doen.”
“Nee,” zei Bill, “dat kunt u beter niet doen.”
Niet dat de zaak nog een geheim was; niet nadat de mensen van senator Newbrough er een een persbericht over hadden verstuurd. De media stonden vol met het nieuws. Zoals gewoonlijk werd het Bureau nu overstelpt met een stortvloed aan foute tips, en internet liep over van de vreemde theorieën. Het hele gebeuren was een behoorlijke last geworden.
Maar waarom zou hij dat aan deze vrouw vertellen? Ze leek zo aardig en haar winkel zo deugdzaam en onschuldig, dus Bill wilde haar niet overstuur maken met iets zo macabers en schokkends als een seriemoordenaar met een obsessie voor poppen.
Maar er was wel één ding wat hij wilde weten. “Vertelt u mij eens,” zei Bill. “Hoeveel verkoopt u aan volwassenen; ik bedoel volwassenen zonder kinderen?”
“O, dat zijn veruit mijn meeste verkopen. Aan verzamelaars.”
Bill was geboeid. Dat zou hij nooit hebben geraden. “Waarom denkt u dat?” vroeg hij.
De vrouw glimlachte een vreemde, afstandelijke glimlach en antwoordde op vriendelijke toon: “Omdat mensen sterven, Bill Jeffreys.”
Nu was Bill echt geschrokken. “Pardon?” zei hij.
“Naarmate we ouder worden, verliezen we mensen. Onze vrienden en geliefden sterven. We rouwen. Poppen laten de tijd voor ons stilstaan. Ze zorgen ervoor dat we ons verdriet vergeten. Ze troosten en steunen ons. Kijk maar om je heen. Sommige poppen zijn ruim een eeuw oud en sommige zijn bijna nieuw. Bij sommige kun je het verschil niet eens zien. Ze zijn tijdloos.”
Bill keek om zich heen. Hij kreeg een griezelig gevoel door al die eeuwenoude ogen die naar hem staarden, en hij vroeg zich af hoeveel mensen deze poppen overleefd hadden. Hij dacht aan wat ze gezien hadden: de liefde, de woede, de haat, het verdriet, het geweld. En toch bleven ze met dezelfde lege uitdrukking terug staren.
Hij begreep het niet. Mensen hóren ouder te worden, dacht hij. Ze moesten oud en gerimpeld en grijs worden, zoals hij, met alle duisternis en afschuw in de wereld. Met alles wat hij gezien had, zou het een zonde zijn, dacht hij, als hij er nog steeds hetzelfde uit had gezien. De plaatsen delict hadden een diepe indruk op hem gemaakt en ervoor gezorgd dat hij niet meer jong wilde blijven.
“Ze zijn ook... niet levend,” zei Bill ten slotte.
Haar glimlach werd bitterzoet, bijna medelijdend. “Is dat echt zo, Bill? De meeste van mijn klanten denken daar anders over. Ik weet niet eens of ík er ook zo over denk.”
Er viel een merkwaardige stilte. De vrouw verbrak die met een grinnik. Ze gaf Bill een kleurrijk kleine folder met allemaal plaatjes van poppen. “Toevallig ga ik binnenkort naar een bijeenkomst in D.C. Misschien wilt u er ook wel naartoe. Misschien geeft het u ideeën voor waar u dan ook naar op zoek bent.”
Bill bedankte haar en liep de winkel uit, dankbaar voor de tip over de bijeenkomst. Hij hoopte dat Riley met hem mee wilde gaan. Bill herinnerde zich dat ze deze middag senator Newbrough en zijn vrouw ging ondervragen. Dat was een belangrijke afspraak; niet alleen omdat de senator misschien wel goede informatie kon hebben, maar ook vanwege diplomatieke redenen. Newbrough regelde heel veel voor het Bureau. Riley was precies de juiste agent die hem moest overtuigen van het feit dat ze alles deden wat ze konden.
Maar zal ze echt komen opdagen? vroeg Bill zich af. Het was heel raar dat hij daar niet zeker van kon zijn. Tot zes maanden geleden was Riley het enige betrouwbare in zijn leven geweest. Hij had haar altijd voor de volle honderd procent vertrouwd. Maar haar zichtbare pijn baarde hem zorgen.
Bovendien miste hij haar. Hoe intimiderend haar razendsnelle brein soms ook kon zijn, hij had haar nodig op een zaak als deze. Gedurende de laatste zes weken was het ook tot hem doorgedrongen dat hij haar vriendschap nodig had.
Of was het diep vanbinnen toch meer dan dat?
Hoofdstuk 8
Riley reed over de tweebaansweg en nam een slokje van haar energiedrankje. Het was een zonnige, warme ochtend. De ramen van de auto waren open en de warme geur van vers hooi vulde de lucht. In de omringende weilanden stond vee en aan beide zijden van de vallei waren bergen. Ze vond het hier prettig. Maar ze herinnerde zichzelf eraan dat ze hier niet was voor een vakantie. Ze had werk te doen.
Riley sloeg af naar een veel bereden onverharde weg en na een minuut of twee kwam ze bij een splitsing. Ze draaide het nationaal park in, reed een kort stukje en zette haar auto op de schuine berm langs de weg stil. Ze stapte uit en wandelde over een open stuk naar een grote, stevige eik die in de noordoostelijke hoek stond.
Dit was de plek. Hier was het lichaam van Eileen Rogers gevonden, nogal onhandig tegen de boom aangezet. Zij en Bill waren hier samen zes maanden geleden geweest en Riley zag alles weer voor zich. Het grootste verschil was het weer. Het was toen half december geweest en bitterkoud. De grond was bedekt geweest door een dunne laag sneeuw.
Ga terug, zei ze tegen zichzelf. Ga terug en voel het.
Ze ademde diep in en uit, totdat ze een ijzige kou door haar longen voelde gaan. Ze kon bijna de dikke wolken die ze bij iedere ademhaling uitblies zien.
Het naakte lichaam was volledig bevroren geweest. Het was niet makkelijk om te zien welke van de vele wonden op het lichaam door een mes waren toegebracht, en welke barsten en kloven door de ijzige kou.
Riley riep het beeld in zich op, met ieder detail. De pruik. De geverfde glimlach. De open genaaide ogen. De neproos die in de sneeuw tussen de gespreide benen van het lijk had gelegen.
Het beeld in haar hoofd was nu levendig genoeg. Nu moest ze doen wat ze de vorige dag ook gedaan had: in de huid van de moordenaar kruipen.