Uit de verte gezien, vertoont de kust zich als een vlakke, licht gele streep, die scheiding maakt tusschen het azuur des hemels en het donkerblauw der zee. De boot nadert, en zoo ver de blik reikt, ziet men niets dan zandduinen. Deze kale, naakte zandvlakte was, voor acht jaar, het punt van uitgang voor de russische generaals, toen zij een werk ondernamen, dat voor onmogelijk gold en dat toch door den beroemden Skobeleff werd volvoerd: de verovering der woestijn van Turkmenië.
Maar de boot, die uit hoofde van de ondiepte haar vaart heeft vertraagd, laat Krasnowodsk links liggen. Te Tiflis verkeert men nog in de meening, dat de boot Krasnowodsk aandoet, en dat de reizigers en goederen daar overgaan op eene andere boot van minder diepgang, om daarmede de volgende aanlegplaats te bereiken, Mikhaïlowsk, het aanvangspunt van den beroemden transkaspischen spoorweg. Dit is echter niet het geval. Krasnowodsk, hoofdplaats van een district, met eene bevolking van driehonderd zielen, en zetel van een kolonel, die met het opperbevel is bekleed; Mikhaïlowsk, een zeer belangrijk station van de spoorlijn:—ze zijn sedert zeer onlangs verlaten voor eene nieuwe haven, die uit een economisch oogpunt de voorkeur verdient en aan alle eischen voldoet. Deze haven heet Oezoen-Ada; de noodige werken werden in drie maanden voltooid. De overtocht van de Kaspische-zee, die tot nu toe ongeveer twee dagen vorderde, wordt daardoor aanmerkelijk verkort.
Terwijl de Grootvorst Constantijn langzaam haar weg vervolgt, na de passagiers van Krasnowodsk te hebben opgenomen, die met een klein stoombootje werden aangevoerd, trekt het onze aandacht, dat het schip met de grootste behoedzaamheid zich een weg baant midden door een doolhof van eilandjes en zandplaten, slechts door een smal kanaal van den vasten wal gescheiden. De kapitein staat op de brug, en een loodsboot wijst het schip den weg. Na verloop van drie uren, bij eene kromming van het kanaal, ziet ge eensklaps eene reede voor u, eene met schepen gevulde haven, eene kleine drukke stad, een spoorwegstation met blazende en snuivende locomotieven: dat is Oezoen-Ada. De zeearm of geul, die u herwaarts heeft gebracht, strekt zich nog omstreeks veertig kilometers verder uit, maar wordt steeds bochtiger, smaller en ondieper, om te Mikhaïlowsk te eindigen, waar de diepte niet meer dan tusschen de zeven en acht voet bedraagt.
De boot ligt stil bij een fraaien aanlegsteiger, waarop verschillende spoorlijnen uitloopen, en waartegen reeds een groot stoomschip met troepen ligt vastgemeerd. Op het dek der boot en langs de kaai wemelt het van groene uniformen en witte petten. Daar wordt op een trompet geblazen, en allen spoeden zich naar boord. Eene laatste omhelzing, en de trossen van het stoomschip worden losgegooid. Die dappere en geharde strijders komen van de grenzen van Afghanistan; na een campagne van twee jaren, hebben zij het waarlijk wel verdiend, naar het heilige Rusland terug te mogen keeren. Uit volle borst heffen zij juichkreten aan, nu de zandige aziatische kust langzaam wijkt en de boot koers zet naar de groene oevers van Astrakhan.
Intusschen zijn verschillende officieren aan boord van de Grootvorst Constantijn verschenen. De telegraaf heeft reeds vooruit de komst van twee vreemde toeristen gemeld: zij zijn gekomen om ons te ontvangen. De stationschef—een luitenant die fransch spreekt—is mede in persoon verschenen; hij leest de otkrytiji-list, door prins Dondoukow-Korsakow geteekend, wiens gezag zich ook over het transkaspische gebied uitstrekt, en stelt zich aanstonds met de meeste voorkomendheid tot onze beschikking. Wij nemen plaats in den wagen, en stoomen in een paar minuten naar het station.—Daar moeten wij drie uren wachten. Dit oponthoud is niet aangenaam, maar zeer verklaarbaar: de trein wacht namelijk op de boot, en men heeft dus den tijd wat ruim moeten nemen met het oog op mogelijk oponthoud. Dit is nog inderdaad het beste middel om de geregelde gemeenschap te verzekeren. Het is toch verkieslijker, als de boot op tijd aankomt, een paar uren aan het station te moeten wachten, dan zich hier drie dagen lang te moeten vervelen, om op de volgende boot te wachten. Bovendien is alles hier zoo nieuw en zoo vreemd, dat het wel een kijkje waard is, waartoe wij nu ruimschoots gelegenheid hebben.
Oezoen-Ada beteekent letterlijk Lang-Eiland. Inderdaad bevinden wij ons op een dier talrijke kleine eilanden, welke ten zuiden van de baai van Krasnowodsk de aziatische kust omgorden. Nog in de maand Juni dezes jaars was dit eilandje even woest en verlaten als alle andere, en was er niets anders te zien dan zand en nog eens zand. Over die gele zandvlakten en duinen welft zich een blauwe hemel, waaraan de bijna tropische zon schittert met verblindenden glans. In het donkerblauwe water der kleine baai steken ruime aanlegsteigers uit, waaraan een dozijn groote en kleine schepen liggen vastgemeerd; langs den oever groote houten barakken, waarin eenige honderden werklieden, Russen en inlanders, zijn gehuisvest; een twintigtal huizen, mede van hout, maar sierlijk en net, bewoond door de ambtenaren en beambten van den spoorweg en van de stoombootmaatschappijen; een hôtel-restaurant voor de reizigers; een stationsgebouw, een wachtlokaal en nog een paar andere gebouwen voor de dienst der posterij en der telegrafie: alles van hout en geheel afgewerkt, in genummerde planken en stukken, uit Rusland aangevoerd en hier in elkaar gezet:—ziedaar de schepping, door den krachtigen wil van een man, binnen weinige weken, in eene waterlooze woestijn tot stand gebracht. Wat bovenal de verbazing wekt, is nog niet zoo zeer de arbeid op zich zelf, maar de onbegrijpelijke snelheid, waarmede het werk werd voltooid. Deze geheele kolonie is als het ware door den slag eener tooverroede uit den grond verrezen. Als ik denk, wat er bij ons moet gebeuren eer een spijker kan geslagen worden, hoeveel vellen papier daarover moeten worden volgeschreven, hoeveel adviezen en rapporten ingewonnen, hoeveel autoriteiten geraadpleegd, hoeveel tijd met beraadslagen en rapporteeren en adviseeren vermorst wordt, dan bekruipt mij een gevoel van walging voor dit onzinnig stelsel van administratie, dat overal het wezen aan den ijdelsten en leegsten aller vormen opoffert. Maar—het is zoo—Rusland geniet niet het voorrecht een praatziek parlement te bezitten, dat veelal, trouw aan zijne roeping, zich beijvert de zaken op te houden of in de war te sturen. In dit autokratisch geregeerde land heeft een man, die het vertrouwen van zijn souverein geniet, zijn sic volo, sic iubeo uitgesproken; hij bepaalde een termijn binnen welken de werken gereed moesten zijn, en de werken waren gereed: de haven is klaar, de spoorwegdienst is in werking, de gemeenschap tusschen Europa en Azië is tot stand gebracht. De man, die dit groote werk heeft volbracht, is de generaal Annenkof. Mij zijn landen bekend, waar wetenschappelijke commissiën nog altijd bezig zouden zijn met het onderzoeken der voorloopige ontwerpen, om dan, na verloop van ettelijke maanden, te adviseeren tot een nader onderzoek. Zeker heiligt het doel de middelen niet: maar dat een regeeringsstelsel in de eerste plaats naar de uitkomsten moet worden beoordeeld, dat is even zeker.
Terwijl de trein zich tot vertrek gereed maakt, is het wel de moeite waard iets in het midden te brengen over den oorsprong en het doel van dien beroemden transkaspischen spoorweg, waaraan eerst niemand geloof wilde slaan en waarvan de voltooiing in meer dan eene europeesche hoofdstad een diepen indruk heeft gemaakt; want het ware kinderachtig te loochenen, dat daardoor de wederzijdsche verhouding tusschen Rusland en Engeland in Centraal-Azië eene geheele verandering heeft ondergaan.
Zoo als ik zeide, wilde niemand aan de mogelijkheid van dien spoorweg gelooven; zelfs hooggeplaatste Russen, met wie ik vóór mijn vertrek uit Kaukasië in aanraking kwam, spraken er niet dan met zekere terughouding over. Na mijn terugkomst te Tiflis moest ik soms al mijne welsprekendheid aanwenden om de lieden te overtuigen, dat die spoorweg niet enkel in de verbeelding of op het papier bestond. Te Merw, waar wij weldra zullen aankomen, had ik de eer voorgesteld te worden aan een generaal-adjudant van den Keizer, aan wien door Zijne Majesteit een persoonlijk onderzoek naar de juistheid der ontvangen berichten was opgedragen. Waar de Russen zelven tot op het laatste oogenblik twijfelden aan het welslagen der avontuurlijke onderneming van generaal Annenkof, is het waarlijk geen wonder dat vreemden ongeloovig spottend de schouders ophaalden, en dat de tijding van de inwijding van het station te Merw, in de ongenaakbaar geachte turkmeensche oasis, in Europa vrij wel dezelfde uitwerking had als een donderslag bij helderen hemel.
De aanleg van een spoorweg in eene schier onmetelijke woestijn, ten deele met vlugzand bedekt, kan alleen gevorderd en gewettigd