De Ellendigen (Deel 2 van 5). Victor Hugo. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Victor Hugo
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
zoodat het schroot in modderspatten veranderde; de vruchteloosheid van Piré’s demonstratie tegen Braine-l’Alleud; vijftien escadrons cavalerie schier geheel vernietigd; de slecht bestookte Engelsche rechter vleugel, de zwakke aanval van den linker; het zonderling misverstand van Ney die, in plaats van ze te echelonneeren, de vier divisiën van het eerste corps opeenhoopte, zoodat massa’s van zevenentwintig gelederen, en fronten van tweehonderd man op deze wijze aan het schroot waren overgeleverd; de verschrikkelijke openingen, welke de kanonkogels in deze drommen maakten; de aanvalskolonnen gescheiden, de schuinsche vernielende batterij, die plotseling tegen hun flank werd geopend; Bourgeois, Donzelot en Durutte in nood, Quiot teruggedreven, de luitenant Vieux, deze herkules uit de polytechnische school, gekwetst, juist toen hij met bijlslagen, onder het verdelgend vuur der Engelsche barricade, die de kromming van den weg van Genappe naar Brussel versperde, de poort van la Haie-Sainte openbrak; de divisie Marcognet tusschen de infanterie en cavalerie ingesloten, door Best en Pake met het geweer op de borst in ’t koren gefusilleerd en door Ponsonby nedergesabeld; zijn batterij van zeven stukken vernageld; de prins van Saksen Weimar, die, niettegenstaande den graaf van Erlon, Frischemont en Smohain bezet en in zijn macht hield; het vaandel van het 105e en van het 45e regiment genomen; een zwarte Pruisische huzaar aangehouden door de veldontdekkers der vliegende colonne van driehonderd jagers, die tusschen Wavre en Plancenoit kruisten; de verontrustende zaken, welke deze gevangene meldde; het uitblijven van Grouchy; de vijftienhonderd man, die in minder dan een uur in den boomgaard van Hougomont gedood werden; de achttienhonderd man, die in nog korter tijd om la Haie-Sainte vielen, – al deze stormachtige tusschentooneelen, die evenals de rookwolken van den slag voorbij Napoleon vlogen, hadden nauwelijks zijn blik verontrust, of de zekerheid der overwinning op het keizerlijk gelaat betrokken. Napoleon was gewoon den oorlog strak in de oogen te zien; hij beschouwde niet angstvallig de bijzonderheden naar getallen; de getallen raakten hem weinig, zoo zij slechts tot algemeene uitkomst hadden – de overwinning; hij bekommerde er zich niet om, zoo het begin in de war liep, hij die zich meester en bezitter van het einde geloofde; hij wist te wachten, in den waan, dat omtrent den uitslag geen kwestie kon zijn, hij behandelde het noodlot als zijnsgelijke. Hij scheen tot het noodlot te zeggen: gij durft niet anders.

      Half licht en half schaduw, gevoelde Napoleon zich begunstigd door het goede, en geduld door het kwade. Hij had of meende te hebben eene verstandhouding, men zou schier kunnen zeggen een deelgenootschap, met de gebeurtenissen, welke met de onkwetsbaarheid der ouden overeenkwam.

      Wanneer men evenwel de Beresina, Leipzig en Fontainebleau achter zich heeft, zou men Waterloo hebben moeten mistrouwen. Een geheimzinnig fronsen der wenkbrauwen was in den hemel kenbaar.

      Toen Wellington terugtrok, beefde Napoleon van vreugde. Eensklaps zag hij het plateau van Mont-Saint-Jean ontruimen, en het front van het Engelsche leger verdwijnen. Het trok zich weder bijeen, maar verdween uit het gezicht. De keizer richtte zich in zijn stijgbeugels op. De bliksem der overwinning schoot uit zijn oogen.

      Wellington, tegen het bosch van Soignes gedrongen en van daar verdreven, was de eindelijke uitroeiing van Engeland door Frankrijk, ’t was de wraak over Crecy, Poitiers, Malplaquet en Ramillies. De man van Marengo wischte Azincourt uit.

      De keizer, over deze vreeselijke ontknooping peinzend, richtte ten laatsten male zijn kijker over alle punten van het slagveld. Zijn garde, met het geweer aan den voet achter hem staande, keek van omlaag tot hem op met een soort van godsdienstigen eerbied. Hij dacht; hij beschouwde de hellingen, merkte de steilten op, onderzocht met zijn blik de boomengroepen, de roggevelden, de voetpaden, hij scheen ieder kreupelboschje te tellen. Hij staarde met strakken blik op de Engelsche barricaden der beide groote wegen, twee breede dammen van opeengestapelde boomen, de eerste op den weg van Genappe boven la Haie-Sainte, met twee kanonnen gewapend, de eenige van het Engelsche leger, die den bodem van het slagveld konden bestrijken; en de andere op den weg van Nivelles, waar de Hollandsche bajonetten der brigade-Chassé glinsterden. Bij deze barricade bespeurde hij de oude met kalk gewitte kapel van St. Nikolaas op den hoek van den dwarsweg naar Braine l’Alleud. Hij boog zich en sprak halfluid tot den gids Lacoste. De gids schudde ontkennend het hoofd, waarschijnlijk met een verraderlijk doel. De keizer richtte zich op en dacht na.

      Wellington was teruggetrokken.

      Er bleef slechts over dezen aftocht door eene verplettering te voltooien.

      Napoleon wendde zich eensklaps om en zond een renbode naar Parijs, om er te berichten dat de slag gewonnen was.

      Napoleon was een dier genieën, welke bliksems schieten.

      Hij had zijn bliksemstraal thans gevonden.

      Aan de kurassiers van Milhaud gaf hij bevel het plateau van Mont-Saint-Jean te bemachtigen.

      Negende hoofdstuk.

      Het onverwachte

      Zij waren drie duizend vijfhonderd man sterk. Hun front strekte zich een kwartier ver uit. ’t Waren mannen als reuzen, op kolossale paarden. ’t Waren zes-en-twintig escadrons; en achter zich hadden zij, om hen te ondersteunen, de divisie van Lefèbvre Desnouettes, de keurbende van zeshonderd gendarmes, de jagers der garde, sterk elfhonderd zeven-en-negentig man, en de lanciers der garde, sterk achthonderd tachtig lansen. Zij droegen den helm zonder paardenstaart en een kuras van geslagen ijzer, pistolen in de holsters en een langen rechten pallas. Des ochtends had het geheele leger hen bewonderd, toen zij, te negen uren, onder trompetgeschal en ’t spelen der muziekkorpsen van Veillons au salut de l’Empire, in dichte colonnes, met een hunner batterijen in de flank en een andere in hun centrum, aanrukten, en zich in twee gelederen op den weg tusschen Genappe en Frischemont schaarden en plaats namen in de tweede slaglinie, zoo schrander door Napoleon samengesteld, daar ze aan haar linkereinde de kurassiers van Kellerman en aan haar rechtereinde de kurassiers van Milhaud, om zoo te spreken, als twee ijzeren vleugels had.

      De adjudant Bernard bracht hun ’s keizers bevel. Ney trok den degen en stelde zich aan de spits. De ontzaggelijke escadrons geraakten in beweging.

      Nu zag men een grootsch schouwspel.

      Deze gansche cavalerie daalde, met opgeheven sabels, vliegende vaandels en schallende trompetten, in colonnes van een divisie, gelijktijdig en als één man, met de juistheid van een ijzeren stormram die een bres maakt, van de hoogte van Belle-Alliance, drong in de geduchte diepte, waar reeds zoo velen gevallen waren, verdween er in den kruitdamp, en weder uit die duisternis komende, verscheen zij opnieuw aan de andere zijde van het dal, steeds dicht inééngedrongen, en rende in vollen draf, te midden der schrootwolken, die boven haar losbarstten, tegen de vreeselijke slijkerige helling van den top van Mont-Saint-Jean op. Ernstig, dreigend, onwrikbaar stegen zij; in de tusschenpoozen van het geweer- en kanonvuur hoorde men het geweldig hoefgetrappel. Daar er twee divisiën waren, vormden zij twee colonnes; de divisie Wathier ter rechter-, de divisie Delord ter linkerzijde. In de verte zou men gemeend hebben, twee reusachtige ijzeren slangen te zien, die zich naar den top der hoogte kronkelden. Zij trokken als een wonder midden door den slag.

      Niets dergelijks was gezien sedert de inneming der groote redoute aan de Moskowa door de zware cavalerie; Murat ontbrak er, maar Ney bevond er zich weder. Het scheen, dat deze massa een monster ware geworden en slechts één ziel had. Ieder escadron golfde en verhief zich als de ring van een polyp. Men zag hen door de reten van een dichten rooksluier. ’t Was een baaierd van helmen, kreten, sabels, woeste paardensprongen, kanongebulder en trompetgeschal, een geregelde, vreeselijke verwarring, en daarboven de kurassen als de schubben op de hydra.

      Deze verhalen schijnen tot een anderen tijd te behooren. Iets, dat hieraan gelijkt, komt in de oude heldendichten voor, die van manpaarden, de oude centauren gewagen, van deze titans met menschengelaat en paardenborst, die in galop den Olympus beklommen; vreeselijk, onkwetsbaar, verheven, goden en dieren tegelijk!

      Grillige overeenkomst van getallen: zes-en-twintig bataljons wachtten deze zes-en-twintig escadrons af. Achter den top der hoogte, in de schaduw der bedekte batterij, wachtte de Engelsche infanterie, bestaande uit dertien carré’s, ieder carré van twee bataljons, en in twee liniën, de eerste van zes, de tweede van zeven carré’s, met aangelegde geweren op ’t geen komen zou, rustig, zwijgend en bewegingloos. Zij zag de kurassiers niet, de kurassiers konden haar niet zien. Zij hoorde ’t gedreun van opstijgende menschen. Zij hoorde den nog sterker donder van drie duizend paarden, den