Een Juweel Voor Vorsten. Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: Een Troon Voor Zusters
Жанр произведения: Книги для детей: прочее
Год издания: 0
isbn: 9781094342948
Скачать книгу
vast te grijpen en Angelica werd naar voren getrokken, naar de rand en eroverheen. Ze schreeuwde het uit en greep om zich heen. Haar vingers vonden een stuk gesteente maar haar vingers gleden weg. Ze vond het terug terwijl de wachter naar beneden viel. Angelica keek net lang genoeg naar beneden om zijn val te zien. De kortstondige bevrediging die ze voelde toen hij de grond raakte, werd al snel vervangen door doodsangst: ze hing aan de rand van het kasteel.

      Angelica’s vingers zochten wanhopig naar houvast. Haar voeten bungelden een seconde in de lucht. Toen slaagde ze erin om steun te vinden op de ruwe zijkant van een smeedijzeren heraldisch schild. Het was vaag vermakelijk toen ze merkte dat het het koninklijke wapenschild was, maar ze was opgelucht dat het er was. Was dat niet het geval geweest, dan zou ze nu zo dood zijn als de Weduwe wilde dat ze was.

      De klim terug het dak op leek een eeuwigheid te duren en Angelica’s spieren brandden van de onverwachte inspanning. Onder zich kon ze mensen horen schreeuwen. Mensen begonnen zich rond de gevallen wachter te verzamelen. Een aantal van hen zouden zonder twijfel opkijken en zien hoe ze omhoog klom en zich hijgend op het dak liet vallen.

      “Sta op,” zei ze tegen zichzelf. “Je bent er geweest als je hier blijft. Sta op.”

      Ze dwong zichzelf overeind en probeerde na te denken. De Weduwe had geprobeerd om haar te vermoorden. Het meest voor de hand liggende was vluchten, want wie kon het nu opnemen tegen de Weduwe? Ze moest het paleis uit zien te komen. Misschien dat ze bij de haven kon komen en naar het overzeese gebied van haar familie vluchten. Dat, of ze moest via een onopvallende route de stad uitvluchten, de bewaking vermijden en het land uit. Haar familie had macht, en ze hadden het soort vrienden die de Assemblee van Aristocraten hierover konden informeren, en zij zouden—

      “Zij zouden doen wat de Weduwe hen opdraagt,” zei Angelica tegen zichzelf. Als ze überhaupt iets deden, zou dat zoveel tijd in beslag nemen dat ze in de tussentijd zonder twijfel alsnog vermoord zou worden. Het beste waar ze op kon hopen was vluchten en blijven vluchten. Ze zou nooit veilig zijn, ze zou alles achter moeten laten. Dat was onacceptabel.

      En dat bracht haar terug naar haar eerdere vraag: wie kon het opnemen tegen de Weduwe?

      Angelica klopte zichzelf zorgvuldig af, streek haar haren glad en knikte. Dit plan was… gevaarlijk, ja. Vrijwel zeker onplezierig. Maar het was haar beste kans.

      Terwijl de mensen beneden schreeuwden, rende ze terug het paleis in.

      HOOFDSTUK ZEVEN

      Sebastians ogen begonnen gewend te raken aan de duisternis in zijn cel, aan de vochtigheid, zelfs aan de stank. Hij begon te wennen aan het vage geluid van stromend water in de verte, de geluiden van mensen die kwamen en gingen. Dat was waarschijnlijk een slecht teken. Er waren plekken waar niemand aan gewend zou mogen raken.

      Zijn cel was klein, nauwelijks een paar vierkante meter groot. De deur was voorzien van ijzeren tralies en een stevig hangslot. Dit was geen mooie torengevangenis, waar de familie van de gevangene kon betalen voor zijn levensonderhoud tot het tijd was voor zijn executie. Dit was het soort plek waar mensen heen gingen zodat de wereld hen kon vergeten.

      “En als ik vergeten ben,” fluisterde Sebastian, “krijgt Rupert de kroon.”

      Dat moest de reden zijn. Daar twijfelde Sebastian niet aan. Als zijn broer hem liet verdwijnen, als hij het deed lijken alsof Sebastian er voorgoed vandoor was gegaan, dan zou Rupert automatisch tot troonopvolger benoemd worden. Het feit dat hij Sebastian nog niet had vermoord suggereerde dat dat volstond voor hem; dat hij Sebastian misschien zou vrijlaten zodra hij had wat hij wilde.

      “Of het betekent dat hij gewoon zijn tijd wil nemen om me te vermoorden,” zei Sebastian.

      Op dat moment hoorde hij geen andere stemmen in de duisternis, hoewel ze van tijd tot tijd vaag hoorbaar waren. Sebastian had het vermoeden dat er nog andere cellen waren hier beneden, misschien andere gevangenen. Waar híér dan ook mocht zijn. Dat was een vraag die het waard was om over na te denken. Als hij ergens onder het paleis zat, dan was er een kans dat Sebastian genoeg aandacht kon trekken om hulp te krijgen. Als hij elders in de stad zat… nou, dan was het afhankelijk van waar precies, maar Sebastian zou wel een manier vinden.

      Hij probeerde zich de reis hierheen te herinneren, maar hij kon het onmogelijk met zekerheid zeggen. Hij dacht niet dat hij in het paleis was. Zelfs Rupert was niet arrogant genoeg om Sebastian daar gevangen te houden. Zijn broer, zijn familie, ze hadden genoeg geld om elders in de stad vastgoed te kopen. Een extra huis misschien, bedoeld voor contactpersonen of duistere zaken.

      “Waarschijnlijk allebei, Rupert kennende,” zei Sebastian.

      “Hou je mond,” klonk een stem. Er verscheen een figuur uit de duisternis: een onopvallende man die werkzaam was als bewaker. De man kwam een paar keer per dag naar beneden om hem brak water en droog brood te brengen. Nu ging hij meteen houten knuppel langs de tralies van Sebastians cel. Het plotselinge kabaal deed hem opschrikken na zo lang in de stilte te hebben gezeten.

      “Je weet wie ik ben,” zei Sebastian. “Ik ben de broer van Rupert, de jongste zoon van de Weduwe.” Hij greep de tralies vast. “Ze zal iedereen doden die betrokken is bij het kwaad doen van haar zoons. Dat weet je, je bent niet dom. De enige kans die je nu hebt om te overleven is degene zijn die me laat gaan.”

      Sebastian hield er niet van om te dreigen. Dat was iets dat zijn broer deed. Maar het was wel de waarheid. Zijn moeder zou Ashton compleet overhoop halen als ze wist dat hij ontvoerd was. En zodra ze hem vond, zou iedereen die hem kwaad had gedaan daarvoor sterven. Als het op haar gezin aankwam was zijn moeder echt de wrede, genadeloze monarch die mensen dachten dat ze was.

      “Dat doet er alleen toe als ze erachter komt,” zei de wachter, die nonchalant met zijn knuppel naar Sebastians handen sloeg. Sebastians gezicht vertrok van de pijn, maar hij slaagde erin om de knuppel vast te pakken. Hij trok de man dichter naar zich toe en zijn handen gingen naar zijn riem.

      Dat was geen goede strategie. De man was immers gewapend en Sebastian zat vast in een cel. Hij kon niet langs hem heen of hem ontwijken. De wachter sloeg hem met zijn vrije hand en beukte hem met de knuppel in zijn maag. Sebastian voelde hoe de lucht uit zijn longen werd geperst. Hij viel op zijn knieën.

      “Arrogante aristocraten,” snauwde de man. Hij spoog op de vloer naast Sebastian. “Denken dat alles wel goedkomt voor hen, wat ze ook proberen. Nou, dat zal het niet. Je moeder komt je niet halen, je komt hier niet uit, en ik sta klaar zodra je broer besluit om te beginnen met het amputeren van je ledematen.”

      Hij sloeg Sebastian nog een keer met de knuppel en verdween toen weer in de duisternis. Sebastian hoorde het geluid van een grendel.

      Op dat moment kon de pijn hem niet zoveel schelen, ondanks het feit dat zijn ribben voelden alsof ze in brand stonden. Het kon hem niet schelen wat hij moest doorstaan, of wat Rupert zou doen, of wat er nu aan de hand was. Zelfs nu gingen Sebastians gedachten naar Sophia, naar Ishjemme, naar zijn kind.

      Hoe lang was ze nu in verwachting? Lang genoeg dat het zichtbaar zou zijn; lang genoeg dat het niet lang meer zou duren tot hun kind werd geboren. Sebastian kon de gedachte dat hij dat moment zou missen niet verdragen. Hij dacht aan het eerste geschreeuw van hun kind in de koele lucht van het hertogdom, en kon het niet verdragen dat hij dat zou missen. Hij kon het niet verdragen dat hij nu niet bij Sophia was, dat hij niet aan haar zijde stond en dat hij haar niet kon beschermen tegen het kwaad in de wereld. Hij twijfelde er niet aan dat degene die getracht had haar te vermoorden, het weer zou proberen als hij erachter kwam dat ze nog leefde. Sebastian moest er zijn om dat tegen te houden, wat het ook kostte.

      “Dat is waarom,” zei hij, terwijl hij de sleutel tevoorschijn haalde die hij van de riem van de wachter had gegrist, “ik moet ontsnappen.”

      Sebastian bewoog zich langzaam en voorzichtig, zodat hij niet meer geluid maakte dan nodig was. Hij stak de sleutel in het slot en slaagde erin om die te draaien. Het schrapende geluid van metaal op metaal leek veel te luid. Het gekraak van de celdeur was nog luider, alsof het elk moment de wachters kon laten komen.

      Toch ging Sebastian door. Hij sloop zijn cel uit, de gang op. Het was een korte, smalle, donkere gang. Aan het einde van de gang bevond zich geen deur, maar een stapel kratten, geplaatst alsof ze de ingang moesten verbergen. Sebastian