Een Eed Van Broeders . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632916457
Скачать книгу
om en probeerden te voet te vluchten, hun zerta's waren of gedood of gegijzeld.

      Zij kwamen niet ver voordat zij ingehaald en gedood werden. Er steeg een geweldige overwinningskreet op van zowel de dorpelingen als de mannen van Gwendolyn. Zij kwamen allemaal samen, juigend, elkaar omhelzend als broers en Gwendolyn snelde de helling af en voegde zich bij ze met Krohn op haar hielen. Ze stortte zich in de massa, mannen overal om haar heen, de geur van zweet en angst in de lucht, vers bloed over de woestijngrond verspreid.

      Hier, vandaag, ondanks alles wat er in de Ring gebeurt was, voelde Gwen een moment van triomf. Het was een roemrijke overwinning hier in de woestijn, de dorpelingen en de bannelingen van de Ring kwamen samen, verenigd in de uitdaging van de vijand.

      De dorpelingen hadden veel goede mannen verloren en Gwen had enkele van haar verloren.

      Maar Gwen was opgelucht om te zien dat Darius ten minste in leven was, hij werd ondersteund en stond nog onvast op zijn benen. Gwen wist dat het Keizerrijk nog miljoenen meer mannen had. Zij wist dat er een dag van afrekening zou komen.

      Maar die dag was niet vandaag. Vandaag had zij dan wel niet het verstandigste besluit genomen – maar ze had wel de dapperste genomen. De goede. Zij had het gevoel dat het een besluit was die haar vader ook zou hebben genomen. Zij had de moeilijkste weg gekozen. De goede weg. De weg van gerechtigheid. De weg van dapperheid. En ongeacht wat er nog zou komen, op deze dag leefde zij.

      Zij leefde echt.

      HOOFDSTUK DRIE

      Volusia stond op het stenen balkon en keek naar beneden, de met keien bestraatte binnenplaats van Maltolis spreidde zich onder haar uit en ver onder haar zag zij het lichaam van de Prins, hij lag daar bewegingloos, zijn ledematen gespreid in een groteske houding. Hij leek vanaf hier zo ver weg, zo klein, zo machteloos, en Volusia verwonderde zich hoe hij net een paar minuten eerder één van de meest machtige heersers van het Keizerrijk was. Ze besefte ineens hoe teer het leven was, wat een illusie macht was – en vooral hoe zij, met oneindige macht, een echte godin, over leven en dood van iedereen besliste.

      Nu kon niemand, zelfs een grote prins, haar niet meer stoppen.

      Terwijl ze daar stond, uitkijkend, ontstonden door de hele stad de kreten van duizenden mensen, de getroffen burgers van Maltolis, jammerend. Hun geluid vulde de binnenplaats en vermeerderde als een sprinkhanenplaag. Zij jammerden en schreeuwden en bonkten hun hoofden tegen de stenen muren; zij sprongen naar de grond als verbolgen kinderen en trokken de haren uit hun hoofden. In hun aanzicht mijmerde Volusia, men zou denken dat Maltolis een welwillende leider was.

      “ONZE PRINS!” schreeuwde iemand, een schreeuw die door vele anderen herhaald werd terwijl ze allemaal naar voren snelden, op het lichaam van de krankzinnige prins springend, snikkend en stuiptrekkend terwijl zij zich eraan vastklampten.

      “ONZE DODE VADER!”

      Plotseling luidden bellen door de hele stad, een lange reeks van gelui, achter elkaar.

      Volusia hoorde een opschudding en ze keek op en zag hoe honderden van de troepen van Maltolis gehaast door de stadspoorten marcheerden, naar de binnenplaats toe, in rijen van twee. De valpoort ging omhoog om ze allemaal binnen te laten. Zij gingen allemaal naar het kasteel van Maltolis.

      Volusia wist dat zij een gebeurtenis die de stad voor altijd zou veranderen in beweging had gezet.

      Plotseling was er een indringend gedreun aan de dikke eiken deur van haar kamer, die haar deed opschrikken. Het was een aanhoudend gebons, het geluid van tientallen soldaten, het gekletter van wapenuitrusting, het slaan van een stormram tegen de dikke eiken deur van de kamer van de Prins. Volusia had het uiteraard versperd en de deur, een voet dik, was bedoeld om een beleg te weerstaan, niettemin verboog hij bij de scharnieren terwijl het geschreeuw van mannen aan de andere kant klonk. Met iedere stoot boog hij meer door.

      Bons bons bons.

      De stenen kamer schudde en de oude metalen kroonluchter die hoog aan een houten balk hing, zwaaide wild voordat het op de vloer neerstortte.

      Volusia stond daar en bekeek het allemaal kalm, alles verwachtend. Zij wist natuurlijk dat zij voor haar zouden komen. Zij wilden wraak – en zij zouden haar nooit laten ontsnappen.

      “Open de deur!” riep één van zijn generaals.

      Zij herkende zijn stem – de leider van de strijdmacht van Maltolis. Een humorloze man die ze kort had ontmoet, met een lage, raspende stem – een onzinnige man, maar een professioneel soldaat en had tweehonderdduizend man tot zijn beschikking.

      En toch stond Volusia daar en keek rustig naar de deur, onaangedaan, geduldig kijkend, wachtend totdat ze het insloegen. Ze had natuurlijk voor ze open kunnen doen, maar ze wilde ze niet de voldoening geven.

      Eindelijk was er een enorme gekraak en de houten deur week, brak van zijn scharnieren en tientallen soldaten met kletterende wapenuitrusting bestormden de kamer. De aanvoerder van Maltolis, in zijn decoratief harnas, droeg de gouden staf die hem aanspraak gaf om het leger van Maltolis aan te voeren, liep voorop.

      Zij liepen langzaamaan sneller toen zij haar daar zagen staan, alleen, niet proberen om weg te komen. De aanvoerder liep met een dreigende blik naar haar toe en stond vlak voor haar stil.

      Hij keek vol haat op haar neer en achter hem stonden al zijn mannen stil, goed gedisciplineerd en wachtend op zijn bevel.

      Volusia stond daar rustig en staarde terug met een minachtende glimlach en realiseerde zich dat haar zelfbeheersing hem van slag bracht, hij leek wat in de war.

      “Wat heb je gedaan, vrouw?” vroeg hij terwijl hij zijn zwaard greep. “Je kwam in onze stad als een gast en je hebt onze vorst vermoord. De uitverkorene. De ene die niet gedood kon worden.”

      Volusia glimlachte terug en antwoordde rustig:

      “U heeft het helemaal mis, Generaal,” zei ze. “Ik ben de ene die niet gedood kan worden. Zoals ik zojuist hier heb bewezen.”

      Hij schudde in razernij zijn hoofd.

      “Hoe kon je zo stom zijn?” zei hij. “Je weet toch dat we jou en jouw mannen kunnen doden, dat je nergens heen kan, er is geen ontsnappen mogelijk van deze plek. Momenteel zijn die paar van jou omsingeld door duizenden van ons. Je kon immers weten dat jouw daad van vandaag zou uitdraaien tot jouw doodvonnis – erger nog, jouw gevangenschap en marteling. Wij behandelen onze vijanden niet zachtaardig, voor je het nog niet opgemerkt had.”

      “Ik heb dat inderdaad opgemerkt, Generaal, en ik heb er bewondering voor,” antwoordde ze. “En toch zult u mij met geen hand aanraken. Geen van uw mannen zal dat doen.”

      Hij schudde geërgerd zijn hoofd.

      “Je bent nog dwazer dan ik dacht,” zei hij. “Ik draag de gouden staf. Onze legers doen wat ik zeg. Precies wat ik zeg.”

      “Doen ze dat echt?” vroeg ze rustig met een lacht op haar gezicht.

      Langzaam draaide Volusia zich om en keek door het open raam naar beneden op het lichaam van de Prins, die nu op de schouders van gekken getild werd en als een martelaar door de stad gedragen.

      Met haar rug naar hem toe, schraapte ze haar keel en vervolgde.

      “Ik twijfel er niet aan, Generaal,” zei ze, “dat uw strijdmacht goed getraind is. Of dat zij hem die de staf hanteert volgen. Hun roem gaat ze voor. Ik weet ook dat zij met veel meer zijn. En dat er geen weg is om hier vandaan te ontsnappen. Maar weet u, ik wil niet ontsnappen. Ik hoef niet te ontsnappen.”

      Hij keek verward naar haar en Volusia draaide zich om en keek uit het raam, de binnenplaats doorzoekend. In de verte zag ze Koolian, haar tovenaar. Hij stond midden in de menigte, negeerde iedereen en staarde omhoog naar haar met zijn gloeiende, groene ogen en zijn met wratten bedekte gezicht. Hij droeg zijn zwarte mantel, onmiskenbaar in de menigte, zijn armen over elkaar geslagen, zijn bleke gezicht naar haar opgericht, gedeeltelijk verborgen onder de kap, wachtend op haar bevel. Hij stond daar als enige helemaal stil, geduldig en gedisciplineerd in deze chaotische stad.