De toegang tot het eiland Tubuaï, dat aan den archipel zijn naam geeft, is voor groote schepen zeer gevaarlijk. De Manua moest dus op een eerbiedigen afstand van de kust het anker uitwerpen, en op de vrij hooge golven heen en wier wiegelen, ten einde aan den gendarme gelegenheid te laten om zich naar de wal te begeven. Zijne geheele bagage, bestaande uit een half dozijn groote koffers, uit eenige meubelen, geweren, hoeden, ook de traditioneele zevenmijls-laarzen niet te vergeten, werd in de boot geladen. Daar ik de vaste gewoonte had, van elke gelegenheid om onbekende streken te zien te profiteeren, ten einde, al ware het slechts voor eenige uren, de eentonigheid van het leven aan boord af te breken, nam ik mede plaats in de boot. Wij hadden den wind tegen en moesten roeien: de tocht duurde twee volle uren.... Ik kreeg bijna een zonnesteek, terwijl de weerspiegeling van de zonnestralen op het water zoo onuitstaanbaar was dat ik mijne oogen niet open kon houden. Eindelijk stapten wij aan land. Ik dacht op Tubuaï eene fransche nederzetting te vinden en een aardig dorpje, schilderachtig onder het geboomte genesteld, als op Rurutu. Welk eene teleurstelling. Het eiland telt nog slechts driehonderd-veertig inwoners, en het voornaamste dorp, eene verzameling van eenige armzalige hutten, ziet er vuil en ellendig uit. Naar het schijnt, brengen de inboorlingen twee dagen van de week door met het bereiden van zoogenoemden oranjewijn, en de overige met het drinken van dien wijn.
Een zwaar belommerde weg loopt rondom het eiland. Ik trad op goed geluk een der hutten, waarvan de deur open stond, binnen. Drie vrouwen, die stomdronken waren, rookten eene cigarette van wilde tabak in een pandanus-blad gewikkeld, en wentelden zich om en om op een houten bed, met smerige gescheurde matten belegd; ik keerde mij dadelijk om, meer dan tevreden met dit kijkje op de plaatselijke gewoonten. Ik beklaag den gendarme, aan wien de taak is opgedragen om de inboorlingen van Tubuaï te regeeren en tot andere menschen te maken. Die goede man kwam daar met een in de tahitische taal gedrukt fransch wetboek! Wat moet hij in ’s hemels naam daarmede uitvoeren? en welke resultaten zijn van zijn arbeid te wachten? Misschien zal hij, om zijn gezag te toonen en krachtig op te treden, woedende plakkaten, vol dreiging en moord tegen de dronkenschap, laten aanplakken aan de bamboezen wanden van het bedehuis; maar welke middelen heeft hij om die fraaie wetten en verordeningen te handhaven? En al had hij die, welke wezenlijke hervorming meent men toch wel dat hij tot stand zou kunnen brengen? Dit ras is onherroepelijk ten ondergang gedoemd.
Van Tubuaï begaven wij ons naar Laïwawaï, ook Wawitu of Raiwawaë genoemd; bij de Engelschen bekend onder den naam van High-Island, omdat dit eilandje het hoogste van de geheele groep is. De ligging van het eiland was op de kaarten niet goed aangewezen; bovendien dreef eene zeer sterke strooming ons naar het westen: het gevolg van een en ander was, dat wij eerst tegen den avond van den volgenden dag de plaats onzer bestemming bereikten, te laat om nog aan wal te gaan. Wij moesten dus het aanbreken van den dag afwachten. Ik bracht den avond door in gesprek met het inlandsch opperhoofd, die mij uitnoodigde een bezoek aan zijn rijk te brengen. Ten zes uren begaven wij ons, met den kommandant en nog een der andere officieren, naar den wal.
De jeugdige vorst, die zich behoorlijk met monoï (kokosolie met welriekend santalpoeder vermengd) had geparfumeerd en zijn mooiste kleederen aangetrokken, was buiten zich zelven van vreugde, nu hij weer naar zijn land terugkeerde. De Polynesiërs houden wel van reizen, maar toch is de liefde voor hun land diep in hun hart geworteld; als zij aan den horizon hun eiland zien opdoemen uit de onmetelijke wateren, toonen zij nog altijd eene naïeve, echt kinderlijke vreugde. Toen wij nog twee mijlen van de haven verwijderd waren, zeiden wij tot onzen passagier, dat wij rechtstreeks naar Rapa zouden doorvaren, zonder zijn eiland aan te doen; hij trok daarop heel kalm zijn hemd uit en beduidde ons dat hij er dan heen zou zwemmen.
Ik denk nog met genoegen terug aan dat bekoorlijke eiland, met zijne hooge romantische kust, zijne fraai geteekende, met bosschen bedekte bergen en heuvelen, met zijne weelderige flora. Tusschen den gordel van riffen en de kust strekt zich een binnenmeer uit, dat op sommige punten drie tot vier mijlen breed is, en dat eene uitmuntende haven zou kunnen zijn, indien men slechts een toegang maakte door eenige rotsen te laten springen.
Bij onze komst werden wij verwelkomd door eene muziek, die mij dadelijk aan onze kermissen denken deed. Een half dozijn mutoïs (inlandsche politie-beambten) sloegen uit alle macht op een turksche trom van amerikaansch maaksel en op twee tamboerijnen; achter hen volgden de bewoners van het dorp. De vorst ontving ons in zijne woning; fauteuils van roting werden voor eene tafel geplaatst, waarop de mooiste meisjes van het land kalebassen nederzetten, met bananen en geschilde oranjeappelen gevuld.
Terwijl de kommandant een gesprek aanknoopte met een Portugees, den eenigen Europeaan die op het eiland woonde, stelde de vorst mij met groote vriendelijkheid voor aan de notabelen en aan de vele schoonen van zijn rijk, die van alle kanten kwamen aangeloopen, om hem met zijne behouden tehuiskomst geluk te wenschen. De vrouwen van Laïwawaï hebben in haar gang en beweging iets zeer bekoorlijks. Met een glimlach om de lippen, met eene sierlijke houding, met de rechterhand den langen sleep van haar peignoir ophoudende, boden zij ons cigaretten van pandanus aan, die zij zelven met hare dunne vingers hadden gemaakt, en die voor het meerendeel half waren opgerookt. Men zeide mij, dat het aannemen van de half opgerookte cigarette als een bewijs van kiesche beleefdheid gold.
Ondanks de hitte deed ik eene heerlijke wandeling in de prachtige, geheel belommerde laan, die langs de kust loopt, en waarin eene verkwikkelijke koelte heerschte. Dit eiland onderscheidt zich zeer gunstig van Tubuaï. De broodboom groeit hier niet, maar de taro voorziet in bijna alle behoeften der inwoners, wier aantal ter nauwernood tweehonderdvijftig bedraagt. Zoo arm en ellendig als het er op Tubuaï uitziet, zoo welvarend en aangenaam is het hier. De inlanders hebben blijkbaar alles wat zij behoeven; het is waar, dat hunne behoeften niet vele zijn en dat zij nooit iets anders drinken dan kokosmelk. Hunne matigheid is zeer zeker de hoofdoorzaak van hunne welvaart.
Cooks-Archipel
Reeds waren twee dagen verloopen sedert ons vertrek van Rimatara, toen de man op den uitkijk ons land aankondigde; de nevel had tot dusver het eiland aan ons oog onttrokken, maar nu brak de zon door de wolken en strooide haar goud en diamanten op de stralende wateren van de terecht zoo genoemde schoone zee.
Weldra bespeurde ik aan den horizon de tweehonderd el hooge bergen en de steile kusten van het eiland Mangia; een driemaster, de John Williams, laveerde statig aan bakboordzij. Dit was het eerste zeilschip, dat wij sedert ons vertrek van Valparaiso ontmoetten.... Slechts wie geruimen tijd in Oceanië vertoefd heeft, kan zich een denkbeeld maken van die ontzaglijke aangrijpende eenzaamheid van den onmetelijken Stillen-oceaan.
De eilanden Rarotonga, Mangia, Mauti, Watioe, Mittiero, Hervey, Fenoea-iti en Oeïtoetaté, die te zamen den dusgenoemden Cooks-archipel vormen, zijn tot dusver nog onafhankelijk, ondanks de zeer ijverige propaganda van de engelsche zendelingen, wier post hier reeds in 1821 door John Williams werd gesticht. Wil men de verzekeringen van de opvolgers van dien man gelooven, dan zouden de wesleyaansche zendelingen zoo spoedig en zoo volkomen geslaagd zijn in hunne poging om de anthropophagen van deze eilanden tot hun geloof te bekeeren, dat er voor de katholieke missionarissen niet de minste kans bestond om hun invloed en gezag te bestrijden. Maar al wat deze evangeliepredikers verkondigen, is daarom nog geen Evangelie. Voor de meesten hunner is de godsdienst niet anders dan een zeer krachtig hulpmiddel om de politieke macht van Engeland uit te breiden; zij maken zich meester van alle gezag en