Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken
„Van waar mag het toch zijn, vraagt de Geschiedvorscher, dat de Nederlanders zich zoo vaak op de Batavieren beroepen, als op hunne Voorvaders, uit wier bloed zij zeggen gesproten te zijn, daar zulks historisch betwistbaar is? Wel waren zij de vroegste en meest beroemde bewoners van een voornaam gedeelte des lands, maar onze eigenlijke voorvaderen waren zij niet. – De Batavieren verdwenen uit de Geschiedenis. – Zoodanig was het niet met de Friezen. Boven vele andere Europesche volken hebben zij dit vooruit, dat zij niet zijn ondergegaan bij die geweldige omkeering der volken. Immer behielden zij den reeds lang ingenomen grond, toen bijna alle landen van Europa van bewoners verwisselden. Hier woonde de stam, welke zich staande hield, te midden dier groote Europesche beroering, en hare plaatsen aan geene andere inruilde. Zij echter breidde zich verder uit, van het Vlie tot aan de Schelde; en altijd hier stand houdende, is uit haar het nageslacht voortgesproten, dat immer deze landen bewoonde. Meer dan Batavieren en Kaninefaten noemen wij, Nederlanders, daarom de Friezen eigenlijk onze vaderen; dat heldhaftige geslacht, hetwelk voor de teregt vereerde Batavieren niet onderdeed; over wier naam wel is waar geen zoo poëtische gloed ligt, als over de Batavieren, maar meer historische waarheid; die daar staan te midden der volksberoeringen en overstroomingen, als de krachtige eik in het woud, die de stormen tart en door den stroom der wateren niet ontworteld wordt. Hen ontmoeten wij reeds vóór onze Christelijke tijdrekening, en hun nakroost, zich telkens verder over ons Vaderland uitbreidende, heeft zich later weder binnen enger grenzen voortgeplant, tot op onze dagen. En waarlijk, indien een Friso hun Stamvader is geweest, dan hebben de dichterlijke tafereelen meer historische waarheid geboekt, dien als onzen stamvader vermeldende, dan een’ Bato, wiens nakroost verdween.”
VOORREDE
Bij dezen neem ik de vrijheid mijne landgenooten aan te bieden eene Beknopte Geschiedenis van Friesland, in Hoofdtrekken. Verscheidene redenen hebben mij bewogen, dit onderwerp te behandelen en deze bewerking in het licht te geven. De belangrijkheid van die geschiedenis op zich zelve en in verband met die des vaderlands, – het gemis van een bevattelijk geschreven handboek over dit onderwerp, – de wensch van velen om zulk een werk, ingerigt naar de behoeften van dezen tijd, te bezitten, – de zucht om nuttig te zijn, en bovenal mijne aangeborene neiging voor de beoefening van die geschiedenis en liefde voor alle kennis en kunst, welke tot Friesland in betrekking staan, – ziet daar de drangredenen, welke eindelijk mijn schroom en wantrouwen van eigene krachten hebben overwonnen. Immers sedert die neiging op mijn tiende levensjaar bij mij werd opgewekt, en ik niet lang daarna het plan vormde eene korte Geschiedenis van Friesland te bewerken, heb ik gedurende dertig jaren over dit onderwerp zoo vele geschriften gelezen en aanteekeningen gemaakt, zoo vele stukken verzameld en onderzoekingen gedaan, dat de begeerte, om eenmaal de vrucht daarvan te leveren, meer opgewekt dan onderdrukt werd door al de menigvuldige bezwaren en moeiten hieraan verbonden. In weerwil ik dit onderwerp bij herhaling op verschillende wijzen bewerkt en geene inspanning geschroomd heb, bleef ik nogtans met de uitgave aarzelen, en de hoop voeden, dat een onzer geleerden of leden van het Friesch Genootschap die taak zou volbrengen. Telken jare echter werd ik daarin teleurgesteld.
Intusschen vernam ik, dat velen aan de bewerking van eene volledige en naauwkeurige Friesche Geschiedenis bezwaren en beletselen verbonden achtten, gewigtig genoeg, om ijverige beoefenaars van dit onderwerp af te schrikken het in zijn geheel te behandelen. Behalve dat men eerst de uitgave van nog meerdere bronnen en bouwstoffen verlangde, vorderde eene kritische behandeling van de uitgegevene kronijken groote moeite. En waar deze met winsemius in 1622 eindigen, zag men eene groote menigte Resolutieboeken van de Staten en Gedeputeerde Staten van Friesland, benevens eene massa onuitgegevene stukken in de Rijks-, Provinciale en Plaatselijke Archiven voor zich; om niet te spreken van de menigte bouwstoffen, in een aantal gedrukte werken der laatste tweehonderd jaren verspreid. Inderdaad, er wordt meer dan een menschenleeftijd toe vereischt, om daaruit al de bijzonderheden op te zamelen en tot één geheel te brengen, dat aan het ideaal van eene geschiedenis onzer provincie zou kunnen beantwoorden.
Het gewigt dier bezwaren en beletselen erkennende, zou dit alles meer in staat zijn, onze liefde voor de geschiedenis uit te dooven dan op te wekken. Het volbrengen van die taak en het bereiken van die nog denkbeeldige volmaaktheid blijve dus een volgend geslacht aanbevolen. Dat ik het, in weerwil van dat alles, toch gewaagd heb, het onderwerp te behandelen, moge echter niet tot mijne beschuldiging strekken. Want, daar al de nog te volbrengen nasporingen welligt meest bijzonderheden of specialiteiten betreffen, zoo heb ik, naar het licht, dat ons tijdvak beschijnt en naar de mate mijner krachten, mij zoeken te bepalen tot de Hoofdtrekken onzer geschiedenis, of tot die voornaamste gebeurtenissen, welke van het meeste belang en den grootsten invloed zijn geweest op de lotgevallen en de ontwikkeling van het volk. Aangezien ik mijne behandeling tevens tot één boekdeel wenschte te beperken, zoo waren deze hoofdpunten, waaromtrent wij meerdere zekerheid bezitten, voorshands ook voldoende tot het geven van een algemeen overzigt van deze geschiedenis; terwijl ook eene korte en eenvoudige voorstelling, bij wijze van tafereelen, het meest geschikt scheen, om de belangstelling voor dit onderwerp op te wekken.
Hartelijk wensch ik, dat anderen later die opgewekte belangstelling door volkomener en uitvoeriger bewerking mogen bevredigen, en dat deze arbeid bij voorraad moge voorzien in eene behoefte, welke mij dikwijls werd te kennen gegeven door personen uit verschillende standen, die gaarne met hunne volksgeschiedenis meer bekend wilden zijn. Niet minder natuurlijk is de wensch, dat dit werk moge bijdragen, om ook in andere provinciën van ons vaderland (vroeger deelen van het Friesche rijk) het belang en de waarde te doen erkennen van de geschiedenis der Friezen, als de stamvaders der Nederlanders, met betrekking tot de geschiedenis van Nederland. Bekend is het toch, dat de meeste vaderlandsche geschiedenissen, welke wij bezitten, zich als bij uitsluiting bepalen tot de historie van de aanzienlijkste provincie Holland. Die naam komt evenwel voor het eerst omstreeks het jaar 1000 voor. Het gansche vroegere tijdperk, en dus meer dan de helft der tijdruimte, bevat alzoo de geschiedenis van Friesland, aangezien de Batavieren reeds vroeg en spoorloos verdwenen. Het is dus grootelijks te verwonderen, dat de historieschrijvers van ons vaderland niet enkel de latere, maar ook de vroegere Friesche geschiedenis zoo lang verwaarloosd en soms zoo verminkt voorgesteld hebben, dewijl deze toch de hoofdbron of het grondstuk is, waarop de geschiedenis van Holland of wel van geheel Nederland moet rusten. Reeds is dit erkend in de geschriften van de Utrechtsche geleerden wijlen Jhr. Mr. van asch van wijck en den Hoogl. royaards, wiens bestrijding van een verkeerd volksbegrip ik gemeend heb tegenover den titel te moeten mededeelen.
Vermits ik al de boven vermelde bezwaren en beletselen bij de bewerking heb ondervonden, heb ik mij met veel moeite beijverd, ze voor mijn doel te overwinnen, door in het bijzonder de hoofdzaken meer te doen uitkomen dan punten van ondergeschikt of betwist belang. Het is daarbij mijn hoogste streven geweest, om de beste bronnen te raadplegen, om de waarheid zonder partijdigheid na te sporen, en, bovenal, om eene heldere en duidelijke voorstelling te geven van datgene, wat ons duurzaam belang kan inboezemen. Den tekst heb ik, op de wijze van mijne Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, zoo bevattelijk mogelijk geschreven, opdat ook dit werk als een nuttig en aangenaam Geschiedkundig Huisboek algemeene belangstelling mogt verdienen. Omtrent de belangrijkste zaken en betwiste of twijfelachtige punten heb ik voor beoefenaars van de geschiedenis en onderzoekende lezers in de Aanteekeningen meerdere bijzonderheden en bronnen medegedeeld; terwijl ik door de bijvoeging van historische tafels of overzigten en registers de bruikbaarheid van het geheel heb trachten te bevorderen. Daar de geschiedenis het beste onderwijs is voor alle standen der maatschappij, en zij ons de bijzondere pligten jegens ons vaderland doet kennen, zoo hoop ik eerlang ook eene verkorte uitgave, ten behoeve der scholen, in het licht te geven.
Bij de beoordeeling van dit werk gelieve men op te merken, dat ik minder nieuwe zaken medegedeeld, dan wel de verspreide berigten en vruchten der onderzoekingen van anderen tot een geheel gebragt heb. De waarheid of stellige zekerheid der feiten moge één en onveranderlijk zijn, de wijze van voorstelling, inkleeding en toepassing kan echter aanleiding geven tot zeer uiteenloopende meeningen en begrippen; vooral in een werk, bij welks behandeling, op een ongebaand pad, de meeste waarschijnlijkheid en persoonlijke beschouwingen het gebrek aan berigten soms moesten