In weerwil van verwachtingen en voorspellingen, die op eene andere uitkomst rekenden, volgde de Eerste Kamer dit voorbeeld van hare zuster aan de overzijde van het Binnenhof zonder groote stribbeling na. Wel werden ook hier tegen algemeen en tegen vrouwenkiesrecht, stemplicht en evenredige vertegenwoordiging verschillende bezwaren geuit; maar tenslotte nam de Kamer bij eerste lezing de voorstellen inzake het kiesrecht zoowel als die betreffende het onderwijs met de stemmen van alle aanwezige leden aan; bij de lezing op 29 Nov. 1917 werden de veranderingen in het 2e, 3e en 4e hoofdstuk der Grondwet met 42 tegen ééne, en die in de Additioneele Artikelen met 41 tegen twee stemmen aangenomen. Eene gebeurtenis, die eenig genoemd mag worden in de politieke geschiedenis van ons land en evenzoo in die van andere landen. Want waar en wanneer komt het voor, dat eene herziening der Grondwet op twee voorname punten, waarover jaren lang hevige strijd is gevoerd, in beide Kamers der volksvertegenwoordiging met algemeene stemmen wordt aanvaard?
Er ligt ook wel eene les in, om met het proclameeren van beginselen niet al te royaal te zijn en niet al te haastig te werk te gaan. Van Links werd in eene herziening van Art. 192 der Grondwet toegestemd, die aan de bevoorrechte positie van het openbaar onderwijs een einde maakte, maar waaraan tientallen jaren aaneen heftige tegenstand werd geboden; hoeveel beter had de in dien strijd verbruikte volkskracht aan de verbetering en verheffing van het onderwijs besteed kunnen worden? En aan de Rechterzijde had er zulk eene ontwikkeling in de denkbeelden plaats, dat het lang bestreden algemeene en het vrouwenkiesrecht, wel met allerlei bezwaren, maar toch feitelijk met bijna al hare stemmen aangenomen werd.
Van ontrouw aan eens beleden beginselen valt hierbij niet te denken, want alle leden van het parlement zullen erkennen, dat een beginsel niet om redenen van opportuniteit of utiliteit verloochend mag worden. Indien het individualistische kiesrecht van mannen en vrouwen op afdoende gronden van Schrift of belijdenis te veroordeelen ware, had niemand der Rechtsche Kamerleden daaraan zijne stem mogen of ook willen geven. Zij haastten zich allen juist, om uit te spreken, dat het vrouwenkiesrecht geene zaak van geloofsbeginselen was, en bleken dus tot andere gedachten gekomen te zijn, dan die vroeger wel in de partij werden uitgesproken en waarin ook thans nog velen voortleven. En de Antirevolutionaire leden volgden in dezen slechts den raad van De Standaard, die, in weerwil van Art. 11 van het beginselprogram, herhaaldelijk aanneming der herzienings-voorstellen aanbeval.7
Indien nu de voorstellen inzake het kiesrecht, in weerwil van rechtmatige en onmiskenbare bezwaren, toch ten slotte ook van Rechts met bijna algemeene stemmen werden aangenomen; dan moeten er motieven zijn, die tegen de bezwaren hebben opgewogen en de schaal naar de andere zijde deden overslaan. Zulke motieven lagen blijkens de redevoeringen der Rechtsche Kamerleden niet in het begeerenswaardige van het individualistische mannen- en vrouwenkiesrecht op zichzelve, noch ook in de heilrijke gevolgen, die men daarvan in de toekomst verwachtte, en evenmin in den ruilhandel, dien men geschiktelijk met de herziening van Art. 192 tegen die van Art. 80 drijven kon. Maar ze liggen allen hierin opgesloten – gelijk de Minister ook in de Memorie van Toelichting opmerkte – dat, als het vrouwenkiesrecht niet wordt begeerd, er geen redenen zijn, om het te verleenen, doch dat ook omgekeerd, indien het ernstig en met steeds sterker aandrang wordt begeerd, er bij het tegenwoordig kiesstelsel geen afdoende gronden zijn om het te weigeren8. Als daarom opgemerkt wordt, dat de politiek geen zaak voor de vrouw is, schadelijk is aan hare eigene roeping en taak en met valsche emancipatiezucht samenhangt, dan moge hier veel van aan zijn, maar het is de volle waarheid niet. In het feminisme is een goed en een verkeerd element te onderscheiden; het is niet met één enkel woord in al zijne eischen te weerstaan. Er zijn motieven, die, nu eenmaal het algemeene kiesrecht en ook het kiesrecht der vrouw, als het ware buiten ons om en tegen onzen zin, aan de orde werden gesteld, tot aanneming der desbetreffende voorstellen moesten bewegen. Zulke motieven werden door verschillende sprekers in de Tweede Kamer, en door elk op zijne wijze, ontwikkeld.
In de Eerste Kamer zocht Schrijver dezes ze vooral in de veranderde positie, welke de vrouw in de tegenwoordige maatschappij inneemt; ze gaven hem vrijheid, om zijne stem ten gunste van de aanhangige voorstellen uit te brengen, en vinden in de volgende paragrafen van deze brochure eene breedere uiteenzetting.
2. DE VROUW IN DE HEILIGE SCHRIFT
Gelijk reeds opgemerkt werd, vindt de gedachte meer en meer ingang, dat de H. Schrift inzake vrouwenkiesrecht geen gebod en ook geen verbod bevat; het is eene aangelegenheid, die niet met eenige geloofswaarheid in strijd is. Toch is het wel van belang, na te gaan, welke plaats de Schrift in het algemeen aan de vrouw toekent. Indien zij bijv. uitsluitend predikte de ongelijkheid en de ondergeschiktheid der vrouw, indien zij van de voorstelling uitging, dat de vrouw een wezen van lager orde was dan de man, dan zou dat wel terdege eene reden kunnen zijn, om aan de vrouw het stemrecht in den Staat te onthouden.
Maar zoo staat de zaak niet. De H. Schrift leert beide, de gelijkheid en de ongelijkheid, de eenheid en het onderscheid, van man en vrouw. De eenheid en de gelijkwaardigheid wordt in het Oude Testament het duidelijkst en het schoonst uitgesproken in Gen. 1: 27, volgens welken tekst man en vrouw beiden door God naar zijn beeld zijn geschapen, beiden dezelfde menschelijke natuur deelachtig zijn en als het ware éénen mensch vormen. Maar daarnaast leert Gen. 2 zeer beslist de ongelijkheid der vrouw, want ze wordt na, uit en om den man geschapen, hem ter hulpe, als vleesch van zijn vleesch en als been van zijne beenen; Gen. 1 spreekt van de vrouw, op zichzelve genomen; Gen. 2 spreekt van haar als echtgenoote, om wie de man zijn vader en zijne moeder verlaat.
Deze ongelijkheid is tengevolge van de overtreding van Gods gebod, waaraan eerst de vrouw, daarna de man zich schuldig maakte, verscherpt geworden. De straf, welke op de overtreding volgde, trof de vrouw veel zwaarder dan den man. Want terwijl de man vooral in zijn arbeid getroffen wordt en zich door de vervloeking des aardrijks tot een leven vol moeite en verdriet veroordeeld ziet, wordt de vrouw in haar persoon getroffen: met smart zal ze kinderen baren, toch zal tot den man hare begeerte zijn, en hij zal over haar heerschappij hebben. De vrouw wordt als vrouw, als echtgenoote en als moeder gestraft. En deze profetie is vervuld door heel de historie heen, onder alle volken, in alle tijden en oorden.
Nu gaat het niet aan, om in enkele trekken eene schets te geven van het lot, dat het deel der vrouw is geweest. Er is onderscheid tusschen de stammen, volken en rassen, zelfs tusschen de huisgezinnen en familiën bij hetzelfde volk en in denzelfden tijd. Bij het eene volk vertoont het familieleven eene betrekkelijke reinheid en zuiverheid; bij een ander volk is het op schrikkelijke wijze ontaard9. Zelfs onder hetzelfde volk komen gunstige en ongunstige toestanden naast elkaar, of ook wel na elkander voor. Er zijn steeds en overal mannen geweest, die tirannen voor hunne vrouwen waren; en overal en altijd waren er mannen, die haar innig liefhadden en teeder voor haar zorgden. Omgekeerd waren er ook steeds goede vrouwen, liefhebbende moeders, trouwe gaden naast heerschzuchtige, sarrende, kwellende echtgenooten. Men kan niet alles over ééne kam scheren. De natuurlijke geaardheid van man en vrouw en ook de liefde, die hen tot elkander brengt en aan elkander bindt, blijven overal bestaan en doen in zeden en gewoonten haar invloed gelden. Daarom kan uit het ontbreken van rechtsbepalingen nog volstrekt niet geconcludeerd worden tot de slavernij en de onderdrukking der vrouw. Eerst zijn er de zeden en gewoonten, en eerst veel later, als de beschaving reeds vergevorderd is, komt de codificatie van het recht. Tot het vormen van die zeden en gewoonten heeft de vrouw het hare bijgedragen; ze heeft daar dikwerf nog meer invloed op uitgeoefend dan de man. Want de vrouw verloochent zichzelve niet; zij weet zich te redden en heeft evenzeer den man beheerscht als de man zijne vrouw. En voorts iedere tijd heeft zijn eigen zeden en gewoonten,