Het Eiland Vlieland en Zijne Bewoners. Allan Francis. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Allan Francis
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn: http://www.gutenberg.org/ebooks/44203
Скачать книгу
der ontwerpers, en, zoo als wij bevorens reeds hebben aangemerkt, volvoerden zij in 1213 hun plan van kanalisatie, dat in lateren tijd zoo grooten invloed oefende op de gesteldheid der Zuiderzee in het algemeen. Immers, zij lieten eerst eene gracht graven van Harlingen tot aan Grind7, welke thans nog het gewone vaarwater is, en de Harlinger Jetting (d. i. uitwatering, gieting) genoemd wordt, en van daar de Slenk of Monnikensloot tot aan het eiland; en dit een en ander gaf aan het steeds meer en meer indringende geweld der Noordzee, van tijd tot tijd gelegenheid om ten Westen en Noordwesten van Friesland, en later ook meer zuidelijk, al het land te verwoesten8.

      Even als de oppervlakte van de overige eilanden (Texel, Terschelling, Ameland, enz.), welke den noordelijken schutsmuur van ons vaderland tegen de Noordzee uitmaken, zoo is ook die van Vlieland, door gedurige overstroomingen en stormvloeden ontzettend afgenomen. De omliggende platen bewijzen dit ten duidelijkste; terwijl het door de zee verzwolgen dorp West-Vlieland, daarvan mede ten sprekendste bewijze strekt. De aanleidende oorzaak van het wegspoelen van West-Vlieland was een fluit of ander vaartuig, dat bij eenen hevige Noord-Westen storm op het strand geslagen werd; waardoor eene opening in den dijk (zeker een stuifdijk) ontstond, door welke de zee naar binnen drong, en van tijd tot tijd een kreek of slufter vormde, welke dat gedeelte, waarop West-Vlieland lag, van het overige eiland afscheidde. Slechts bij laag water was deze kreek doorwaadbaar. Vóór omstreeks 60 à 70 jaren bestond zij nog; doch nu is zij weêr digt gespoeld of gestoven. Die kreek vereenigde dus de Noordzee met de Zuiderzee, even als zulks vroeger ook op Ameland het geval was, toen de Slenk dáár nog in wezen was.

      Het ontstaan van genoemde kreek moet hebben plaats gehad in het begin der 18de eeuw, en bepaaldelijk op den 26 Februarij 1714, toen ook de kerk instortte.

      Na zoo veel grondverlies is van Vlieland slechts eene lange en smalle strook gronds overgebleven, welke zich in hare lengte van het zuidwesten naar het noordoosten uitstrekt, in welke rigting het gansche eiland, met inbegrip van de Hors en andere buitengronden, eene lengte heeft van zes uren gaans.

      Volgens kadastrale opmeting beslaat Vlieland thans eene oppervlakte van ongeveer 5215 bunders en 70 vierkante roeden, waarvan ruim 1689 bunders belastbaar land. Aan de zeezijde wordt het eiland door duinen tegen het geweld der baren beveiligd. De voornaamste dezer duinen, welke door onderscheidene min of meer uitgebreide vlakten of valleijen afgewisseld worden, zijn: het Oostersche lid9, Koois-lid, Veems-lid, Viamens-lid, het Oude Huizer-lid10) en het Meeuwenduins-lid. De belangrijkste valleijen zijn: de Oostersche Vallei, de Vallei beoosten de voormalige vuurbaak, de Koois-Vallei, benevens de Ooster- en Westervalleijen van Malgom11.

      Vlieland’s bodem, geheel uit zandgrond bestaande, neemt vooral aan den Noordkant zeer sterk af, welke afneming, indien zij zoo voortgaat, als dit in de laatste honderd, of zelfs gedurende de jongstverloopene vijftig jaren het geval was, met grond vreezen doet, dat de Noordzee zich te dezer plaatse eenen nieuwen en zeer gevaarlijken doortogt naar de Zuiderzee banen zal, iets, dat met betrekking tot de daaraan grenzende provinciën, de meeste bekommering baren moet, zoo dit gevaar niet bij tijds door de noodige maatregelen van voorzorg wordt afgekeerd12. Van groot belang is daarom de duinbeplanting met helmriet. „Het is,” zegt zeker schrijver, „bijna onbegrijpelijk hoe (Vlieland) dus zijn behoud in dit opzigt, niet aan millioenen schats, maar aan deze plant en aan eenige bossen stroo en dunne takjes, waarin het helmriet vastgezet wordt, te danken heeft, dewijl opene vlakten daardoor thans van bevestigde duinen voorzien zijn. Door de aanplanting van dit helmriet, welks lange taaije en vezelachtige wortelen zich, al kruipende, soms wel zes voeten verre om zich heen in het dorre zand uitbreiden, worden de duinen middellijk voor verstuiving bewaard; terwijl de grond bovendien, door verrotting en natuurlijke bemesting, van tijd tot tijd eenigzins vruchtbaarder wordende, aanleiding ontvangt, dat ook andere planten daarin ontkiemen en tot de vastheid van de anders losse zandheuvelen bijdragen, ten einde den sterksten stormen wederstand te bieden. De vermindering van de oppervlakte van dit eiland is vooral zigtbaar op eene kaart van Vlieland, welke ten jare 1795 door den landmeter Peereboom vervaardigd werd, vooral, wanneer men die grondteekening vergelijkt met de plaats waar het dorp West-Vlieland heeft gelegen. Doch, behalve dit een en ander, is er nog meer dat van Vlielands voormalige grootere uitgestrektheid getuigt. Zoo lag er, in het laatste gedeelte der voorgaande eeuw, op den Noordoosthoek, bij de groote doch onbeplante duin, het witte Lid genaamd, eene batterij, welke thans door de zee verzwolgen is13.

      Vroeger vond men in de reeds genoemde valleijen, hier en daar eenig groen. Dan, door de hevige stormen die in 1834, 1835 en 1836 plaats grepen, werd het ten eenen male, door verstuivingen, onder het zand bedolven14. Ook de Helianthenum, die hier vroeger welig tierde, is geheel verdwenen. De grond is echter voor vele soorten van houtgewas geschikt; terwijl men zich sedert 1843, meer algemeen op den verbouw der aardappelen heeft toegelegd, welke zeer voldoende resultaten oplevert: de vrucht is van uitmuntende hoedanigheid. Men heeft er twee velden, het Oostersche- en het Westersche Veld geheeten, waarvan het laatste telken jare, door afkabbeling der zee, kleiner van omvang wordt. De uitgestrektheid dezer velden is nogthans ter naauwernood toereikend voor het onderhoud van een twintigtal runderen en paarden welke met een veertigtal geiten, den algeheelen veestapel van dit eiland uitmaken. De grond is echter niet geschikt voor de schapenfokkerij, dewijl deze dieren er bijna allen ongans (ziek) worden. Het noodige hooi kan hier, bij gemis van genoegzaam gras-land, evenmin gewonnen worden; zoodat dit van elders moet worden aangevoerd. Dit is dan ook het geval met de meeste levensmiddelen, manufacturen en brandstoffen, welke meerendeels van Harlingen aangebragt, of wel, door eigen schippers van dáár gehaald worden, en waarvan ieder huisgezin zich tegen den winter moet voorzien, even als of men eene lange zeereis gaat ondernemen; tot het doen van welke proviandering men hier nog te meer verpligt is, omdat men bij ijsgang of bij langdurige winters meermaals langen tijd van het verkeer met den vasten wal verstoken is.

      Конец ознакомительного фрагмента.

      Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

      Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

      Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

      1

      Zie Aanteekening I, hierachter.

      2

      Zie Aant. II.

      3

      Zie

1

Zie Aanteekening I, hierachter.

2

Zie Aant. II.

3

Zie Aant. IV.

4

De Vliereede, waar de uitgaande en binnenvallende schepen geklaard en geloodst worden, is op het groote vaarwater, dat circa een half uur van de haven


<p>7</p>

Zie Aanteek. V.

<p>8</p>

Zie Aant. VI.

<p>9</p>

Zie Aant. VII.

<p>10</p>

Zie Aant. VIII.

<p>11</p>

Zie Aant. IX.

<p>12</p>

Zie Aant. X.

<p>13</p>

In vroegeren tijd besteedde ’s Lands hooge Regering veel zorg en kosten voor het behoud dier gronden, waarvoor nog in 1722 op haren last een dijk werd gelegd. Sedert dien tijd bepaalde men zich uitsluitend tot de beplanting der duinen.

<p>14</p>

In een oud aardrijkskundig werk, dat ten jare 1789 te Delft uitgegeven werd door M. Roelofswaert, las ik betrekkelijk Vlieland, o. a. het volgende: „Volgens hetgeen de Monster-commissaris ons verhaalde, wordt (Vlieland) door twee onheilen met zijnen ondergang bedreigd, te weten, het water en het zand; want het zand van de losse duinen, die na de verwoesting van het andere dorp (West-Vlieland) zijn overgebleven, stuift met veel woede (!) op het dorp (Oost-Vlieland) aan: en hoe spoedig er eene zandoverstrooming kan plaats hebben, blijkt daaruit, dat weinige jaren geleden, van onder een duin, hetwelk toen afstoof, een geheel boerenhuis te voorschijn kwam, waarin de tinnen borden en lepels in de rakken nog gevonden werden.”