Artikel 7a [Vervallen per 01-01-2002]
Artikel 7b [Vervallen per 01-01-1997]
Artikel 7c [Vervallen per 01-01-1997]
Artikel 8
Raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers kunnen door het bestuur worden opgeroepen voor de behandeling en beslissing van zaken.
Artikel 8a [Vervallen per 01-01-1997]
Artikel 9
De Raad kan in overeenstemming met de bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar en het bestuur van het gerecht waar hij werkzaam is, die rechterlijk ambtenaar belasten met de waarneming van een ander rechterlijk ambt bij een ander gerechtshof of andere rechtbank.
Artikel 10
1. In de hoofdplaats en de nevenvestigingsplaats is de griffie alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag geopend.
2. In de nevenzittingsplaats is de griffie niet alle werkdagen, of minder dan zes uren per dag, geopend.
Artikel 11
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de orde van dienst binnen de gerechten.
Artikel 11a [Vervallen per 15-05-2002]
Artikel 11b [Vervallen per 01-01-2002]
Artikel 11c [Vervallen per 01-01-2002]
Artikel 12
De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, de rechterlijke ambtenaren in opleiding en de griffier en substituut-griffier van de Hoge Raad mogen zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun advocaten of gemachtigden over enige voor hen aanhangige geschillen of geschillen waarvan zij weten of vermoeden dat die voor hen aanhangig zullen worden.
Artikel 12a [Vervallen per 01-01-2002]
Artikel 13
De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, de rechterlijke ambtenaren in opleiding, de griffier, substituut-griffier en waarnemend griffiers van de Hoge Raad, gerechtsambtenaren en buitengriffiers, bedoeld in artikel 14, vierde lid, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun ambt de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
Artikel 13a
1. Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een rechterlijke beslissing betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk verzoeken een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een onderzoek naar de gedraging.
2. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat de naam en het adres van de verzoeker en een zo duidelijk mogelijke beschrijving van de bedoelde gedraging en de daartegen gerezen klacht.
Artikel 13b
1. De procureur-generaal is niet verplicht aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien:
a. het verzoekschrift niet voldoet aan artikel 13a, tweede lid;
b. de verzoeker overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging kan of had kunnen indienen;
c. overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging is ingediend, deze klacht is behandeld en de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in artikel 13a;
d. reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lange tijd na het ontstaan van de klacht is ingediend;
e. een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is of — behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend geworden en zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden — is afgedaan;
f. voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat;
g. door de procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o juncto artikel 46d, tweede lid, 46f, 46l of 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is of zal worden ingesteld.
2. De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad in de gelegenheid hem mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken. Hij kan ook anderen daartoe in de gelegenheid stellen.
3. De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad op de hoogte van de uitkomst van het vooronderzoek. Zo nodig vermeldt de procureur-generaal daarbij of naar zijn oordeel met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat.
4. Indien de procureur-generaal op grond van het eerste lid, onderdeel b, geen toepassing geeft aan het verzoek, zendt hij het verzoekschrift door aan het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Hoge Raad.
Artikel 13c
Onverminderd artikel 13a, eerste lid, kan de procureur-generaal ook ambtshalve bij de Hoge Raad een vordering instellen tot het doen van een onderzoek naar de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Artikel 13b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13d
Een vordering bij de Hoge Raad als bedoeld in artikel 13a of 13c wordt behandeld door een bij het reglement van orde daartoe aangewezen kamer, die zitting houdt met drie leden.
Artikel 13e
1. De Hoge Raad kan het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, de verzoeker en anderen verzoeken hem schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken.
2. Het onderzoek geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de procureur-generaal, het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft of de verzoeker, getuigen horen.
3. De Hoge Raad stelt het betrokken gerechtsbestuur en degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, in de gelegenheid omtrent een aanhangige vordering zijn zienswijze schriftelijk of mondeling te doen blijken.
Artikel 13f
1. De Hoge Raad beoordeelt of degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, zich in de onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen. De Hoge Raad kan tevens beoordelen of het betrokken gerechtsbestuur zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen.
2. De Hoge Raad neemt een schriftelijke en met redenen omklede beslissing.
3. Een afschrift van de beslissing wordt gezonden aan de verzoeker, aan de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek betrekking had, en aan het betrokken gerechtsbestuur dan wel, indien het onderzoek betrekking had op een