Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001). Nederland. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Nederland
Издательство: Проспект
Серия:
Жанр произведения: Юриспруденция, право
Год издания: 0
isbn: 9785392063123
Скачать книгу
nihil bedraagt, worden de kortingen in aanmerking genomen bij degene met de hoogste leeftijd.

      3. Een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft tot hun bezit te behoren en de geheven dividendbelasting wordt geacht bij ieder voor de helft te zijn geheven voorzover zij daarvoor geen onderlinge verhouding hebben gekozen.

      4. De voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen of voor de geheven dividendbelasting tot stand gekomen onderlinge verhouding kan door de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslag, navorderingsaanslag, conserverende aanslag of conserverende navorderingsaanslag van de belastingplichtige en zijn partner, onherroepelijk vaststaan. In afwijking van de eerste volzin kunnen de belastingplichtige en zijn partner de tot stand gekomen onderlinge verhouding nog wijzigen tot zes weken na een uitspraak van de Hoge Raad ingeval een in de eerste volzin bedoelde aanslag vanwege die uitspraak onherroepelijk komt vast te staan.

      5. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft, zijn gemeenschappelijke inkomensbestanddelen:

      a. belastbare inkomsten uit eigen woning;

      b. het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;

      c. de persoonsgebonden aftrek.

      6. Indien een persoonsgebonden aftrek van een belastingplichtige in aanmerking is genomen bij zijn partner wordt een met die aftrek verband houdende negatieve persoonsgebonden aftrek eveneens in aanmerking genomen bij die partner, zo die persoon nog steeds kan kwalificeren als partner van de belastingplichtige.

      7. Indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft wordt hij voor de toepassing van dit artikel geacht het gehele kalenderjaar die partner te hebben gehad indien hij daarvoor samen met die partner kiest. De keuze wordt gemaakt bij verzoeken in verband met voorlopige teruggaaf of bij aangifte. De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de belastingplichtige of zijn partner als gevolg van emigratie of immigratie niet het gehele kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is en niet kiest voor toepassing van artikel 2.5.

      8. In afwijking van het vijfde lid en artikel 5.2, tweede lid, zijn het tweede tot en met het vierde lid ook van toepassing op de belastingplichtige en zijn partner, bedoeld in het zevende lid, derde volzin, over de periode waarin zij beiden binnenlands belastingplichtige zijn, mits de periode van binnenlandse belastingplicht gelijktijdig aanvangt en eindigt. Voor de toepassing van hoofdstuk 5 worden de belastingplichtige en zijn partner, bedoeld in de eerste volzin, geacht het gehele kalenderjaar dezelfde partner te hebben gehad.

      9. Indien een keuze tot wijziging van de in het vierde lid bedoelde onderlinge verhouding zou moeten leiden tot een vermindering van een reeds onherroepelijk vaststaande aanslag, beslist de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van de mededeling van die keuze bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van het vierde lid. Een beschikking als bedoeld in de eerste volzin biedt geen grond voor het opnieuw toepassen van het vierde lid.

Afdeling 2.5. Verzamelinkomen

      Artikel 2.18. Verzamelinkomen

      Verzamelinkomen is het gezamenlijke bedrag van:

      a. het inkomen uit werk en woning;

      b. het inkomen uit aanmerkelijk belang en

      c. het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen

      Hoofdstuk 3. Heffingsgrondslag bij werk en woning

Afdeling 3.1. Belastbaar inkomen uit werk en woning

      Artikel 3.1. Belastbaar inkomen uit werk en woning

      1. Belastbaar inkomen uit werk en woning is het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning (afdeling 3.13).

      2. Inkomen uit werk en woning is het gezamenlijke bedrag van:

      a. de belastbare winst uit onderneming (afdeling 3.2);

      b. het belastbare loon (afdeling 3.3);

      c. het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden (afdeling 3.4);

      d. de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen (afdeling 3.5);

      e. de belastbare inkomsten uit eigen woning (afdeling 3.6);

      f. de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen (afdeling 3.8) en

      g. de negatieve persoonsgebonden aftrekposten (afdeling 3.9);

      verminderd met:

      h. de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (afdeling 3.6a);

      i. de uitgaven voor inkomensvoorzieningen (afdeling 3.7) en

      j. de persoonsgebonden aftrek (hoofdstuk 6).

Afdeling 3.2. Belastbare winst uit onderneming

      Paragraaf 3.2.1. Belastbare winst uit onderneming

      Artikel 3.2. Belastbare winst uit onderneming

      Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen (paragraaf 3.2.2) verminderd met de ondernemersaftrek (paragraaf 3.2.4) en de MKB-winstvrijstelling (paragraaf 3.2.5).

      Artikel 3.3. Uitbreiding begrip belastbare winst uit onderneming

      1. Belastbare winst uit onderneming is mede:

      a. de winst die de belastingplichtige, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming geniet uit een of meer ondernemingen (paragraaf 3.2.2);

      b. het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de belastingplichtige geniet uit hoofde van een schuldvordering op een ondernemer ten behoeve van een voor zijn rekening gedreven onderneming, indien zich een in het derde lid genoemde omstandigheid voordoet.

      2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, behoeft de medegerechtigdheid zich niet uit te strekken tot een eventueel liquidatiesaldo.

      3. Een in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde omstandigheid is:

      a. de schuldvordering is onder zodanige voorwaarden aangegaan dat deze in feite functioneert als vermogen van de in dat onderdeel bedoelde onderneming of

      b. de vergoeding over de schuldvordering is op het tijdstip van het aangaan van de schuldvordering zodanig vastgesteld dat deze rechtens — dan wel in feite — bezien over de gehele looptijd grotendeels afhankelijk is van de winst van de in dat onderdeel bedoelde onderneming.

      4. Het eerste lid, onderdeel b, is — in afwijking in zoverre van artikel 2.14 — niet van toepassing op voordelen uit hoofde van een schuldvordering die tevens als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden zouden kunnen worden aangemerkt.

      5. Indien de voorwaarden waaronder een schuldvordering is aangegaan nadien worden gewijzigd, wordt voor de toepassing van het derde lid de schuldvordering op het tijdstip van het wijzigen van de voorwaarden geacht opnieuw te zijn aangegaan.

      6. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde voordelen worden bepaald alsof de schuldvordering een onderneming vormt.

      7. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot directe beleggingen in durfkapitaal als bedoeld in artikel 5.17, voorzover het bedrag van die belegging binnen de begrenzing van artikel 5.16 blijft en die beleggingen voor het overige voldoen aan de ter zake gestelde voorwaarden.

      Artikel 3.4. Begrip ondernemer

      In