Aljaska en de Canada-spoorweg / De Aarde en haar Volken, 1892
Aljaska en de Canada-spoorweg
Albany.
12 Juli 1890.—Daar ben ik weder op den oceaan! Dezen morgen zijn we te Hâvre in zee gestoken. ’t Is twaalf uur, de zee is mooi; de Normandie legt vlug hare zestien knoopen, ongeveer 30 kilometers in het uur af.
Hier is kaap la Hogue en daar, dichtbij ons, het engelsche eiland Aurigny; en een groep getande rotsen verheft zich met vreemde vormen, de Casquets, waarop aan het uiterste einde een groote vuurtoren staat. En dat is alles; verder niets dan volle zee. Van nacht zullen we de Scilly-eilanden passeeren en dan is het eerste land, ’t welk we in ’t gezicht krijgen, Amerika, dat ik voor de vierde maal ga bezoeken.
14 Juli.—Om acht uur kondigt het kanon aan boord ons den nationalen feestdag aan. Maar welk onaangenaam weer! Veel wind en stortregens. In den loop van den dag wordt de zee hooger, maar de Normandie houdt zich goed en maakt slechts een matig gebruik van haar recht, om te stampen en te slingeren. De salons zijn getooid met amerikaansche en fransche vlaggen; men heeft ze overal aangebracht, zelfs op de taarten en pasteien, een triomf van den kok, die voor de gelegenheid werkelijke meesterstukken leverde. Het diner is zeer vroolijk, de champagne gaat rond, en om negen uur onthaalt men ons, trots den regen, die buiten klettert, op een vuurwerk. Een concert van dilettanten besluit den avond.
17 Juli.—Het slechte weer is niet van langen duur geweest, maar op den Atlantischen Oceaan kan men nooit ergens voor instaan. Zooeven nog was de lucht helder en de temperatuur heerlijk. Ik breng een uurtje door in de badkamer en toen ik weer boven kom, zie ik ons schip tot mijn groote verbazing omringd door eenen dikken mist. Van 24 is de thermometer op 14 graden gedaald, met een ijzig kouden wind er bij. Op honderd meter afstands kan men niets meer onderscheiden. We zijn dicht bij de banken van New-Foundland; binnen een twintigtal uren zullen we er zijn. In den nacht wordt de temperatuur nog lager; het zeewater is niet warmer dan 9°, wat ons de nabijheid van het drijfijs doet vermoeden. Toch schijnt ons schip geene merkbare vertraging in zijne vaart te hebben.
19 Juli.—De banken zijn ver achter ons. Sedert gisteren zijn wij in eene gematigde luchtstreek teruggekeerd. Een loodsboot wordt aangeroepen. Ik ken niets bevalligers dan de lichte vaartuigen der amerikaansche loodsen, met hunnen langen mast en twee zeilen; in de verte gelijken ze op zeemeeuwen, die op de golven dansen. Onze loods is al twaalf dagen lang op zee. Hij vraagt een hoog loon voor zijne diensten, maar wat een werkje Bladzijde 18ook! In ieder jaargetijde, onverschillig welk weer het is, zich op een broos vaartuigje drie- à vierhonderd mijlen in zee wagen, om een boot onderweg te snappen!
Dien avond was het prachtig weer. De piano wordt hoven gebracht, en tot middernacht wordt er gedanst. ’t Is om zich op weg naar Indië te gelooven; want slechts zeer zelden toont de Atlantische Oceaan zich zoo vriendelijk.
Op zondag, 20 Juli, om vier uur is Long-Island aan stuurboordzijde in ’t zicht. Eenige uren later onderscheidt men de hotels en casino’s van Long-Beach, Rockaway Beach en Coney Island. Door de vallende duisternis heen schittert plotseling de vuurtoren van het standbeeld der Vrijheid, terwijl iets verder de reuzenboog der Brooklynbrug, electrisch verlicht, zich tegen de lucht afteekent. Doch we loopen vandaag niet binnen, want het is nacht geworden, en in het vrije Amerika mag men ’s avonds niet aan wal gaan, vooral niet op zondag.
Den volgenden morgen om acht uur ligt de Normandie vastgemeerd op de werf der Trans-atlantische Compagnie. Daar ik geene andere bagage heb dan twee valiesjes, die ik desnoods in de hand zou kunnen meenemen en die een expressman voor veertig cents naar mijn hotel zal dragen, ben ik spoedig klaar bij de heeren van de douane, en ik spring in een tram, die mij in een paar minuten voor 5 cents (ƒ 0.125 holl.), den vasten prijs bij die soort voertuigen overal tusschen den Atlantischen en den Stillen Oceaan, naar ’t hotel Martin brengt. Dat is, zooals men zegt, het beste fransche logement in New-York.
Mijn doel op deze reis naar Amerika was, den ganschen weg van de nieuwe trans-continentale lijn door Canada af te leggen, een vluchtig uitstapje te doen naar de kust van Aljaska, dan de staten van het Westen te bezoeken, het Yellowstone-park te gaan zien en met de Northern Pacific terug te keeren. Ik wist, dat tegen den eersten Augustus de boot voor Aljaska uit Victoria vertrekt; we hadden nu 21 Juli, dus veel tijd had ik onderweg niet te verliezen.
Toen ik dan ook Broadway nog eens had bezocht, die hoofdader van de stad, een ritje had gedaan met de eigenaardige luchtspoorwegen,—altijd voor 5 cents, juist als in den omnibus,—en bij ’t ondergaan der zon, van de prachtige Brooklynbrug af, mijn oog had laten gaan over de reusachtige veerponten, de kolossale stoombooten en de tallooze vaartuigen van elken vorm, die zich in alle richtingen op de East, River bewegen, besloot ik reeds den volgenden morgen naar Canada te vertrekken.
Ik had van New-York rechtstreeks per spoor naar Montreal kunnen gaan; twee concurreerende lijnen had ik zelfs tot mijnen dienst. Maar hoewel ik haast had, offerde ik een dag op, om een veel interessanter weg dan dien langs de spoorlijn te volgen, n.l. de route per stoomboot, eerst langs de Hudson en dan over het George- en het Champlainmeer. Ik heb geen berouw over die keus gehad.
De stoombooten op de Hudson zijn uitstekend ingericht voor het comfort en ’t genoegen der talrijke reizigers, die dagelijks op de mooie rivier pleziervaarten en uitstapjes doen. Volgens amerikaansch gebruik is er een orkest aan boord. Die booten zijn ook aanbevelenswaardig om de snelheid van hunne vaart; ofschoon het stroomop gaat, worden de 230 kilometers, die New-York van Albany scheiden, in negen uren afgelegd, het oponthoud er onder begrepen. Het is een feit, dat de Amerikanen vlug en handig zijn; ’t ontladen der koffers en der passagiers, alles gaat even rustig en snel.
Prachtig weer maakte, dat ik recht kon genieten van het landschap, dat wezenlijk zeer mooi is. Tegenover New-York is de stroom meer dan één kilometer breed; naarmate men verder komt neemt hij nog in breedte toe. Op den linkeroever passeert men eene rij van landingsplaatsen en een menigte sierlijke buitenverblijven. Het grondgebied der stad New-York beslaat langs de Hudson eene oppervlakte van 28 kilometers, waarvan meer dan de helft reeds bebouwd is. Verder op verheffen zich langs den rechteroever de Palissaden, eene rij loodrechte rotsen, welker hoogte geregeld opklimt van 60 tot 170 meter.
Na die Palissaden wordt de Hudson veel breeder; voorbij kaap Croton breidt zij zich over een groote oppervlakte uit en vormt als ’t ware eene ruime baai, om dan weer kronkelend haren weg te vervolgen tusschen hooge, met wouden bedekte bergen. Dit geheele gedeelte der rivier is bijzonder schilderachtig; men vindt daar ook, halverwege op een plateau bekoorlijk gelegen, de militaire school van West-Point.
Hooger stroomop, altijd aan den rechteroever, volgt dan Newburg, een mooie stad met 20000 inwoners, en nog iets verder boven Poughkeepsie, ook een belangrijke stad, weer een groote ijzeren brug, die de Hudson overspant.
Om zes uur komen we te Albany aan. De boot zet ons bij het spoorwegstation af; de wagons wachten ons op tien pas afstands van de kade en terstond vertrekt de trein.
Het spijt mij, dat ik Albany niet heb kunnen bezoeken; ’t is de hoofdstad van den staat New-York, eene stad met 100000 inwoners en met vele merkwaardige gebouwen.
Saratoga, dat ik tegen het vallen van den avond bereik, is een groot dorp, een soort van luxe-plaatsje, beroemd om zijne minerale bronnen en in den zomer druk bezocht door de amerikaansche beau monde. Ik heb nog even den tijd gehad voor een vluchtig bezoek aan Congress-Park met zijne statige olmen, en voor een wandeling door de hoofdstraat met de meeste hôtels en de deftigste woningen van particulieren. Den volgenden dag was het prachtig weer. In anderhalf uur bracht de spoorweg mij bij het zuidelijk uiteinde van het George-meer, te Caldwell, van waar de stoomboot direct na aankomst van den trein vertrekt. Daar dichtbij staat een reuzengroot hôtel, zooals men er alleen in Amerika vindt, gebouwd op de plaats van een oud fransch fort, waarvan nog enkele ruïnen over zijn.
Deze streek bekleedt eene belangrijke plaats in de geschiedenis van Amerika gedurende de laatste eeuw. Van 1755 tot 1759 zijn de romantische oevers van het George-meer herhaaldelijk het tooneel geweest van bloedige gevechten tusschen Franschen en Engelschen. Bladzijde 19Men mag het nog wel eens in herinnering brengen, dat het George-meer en het Champlainmeer beide het eerst door Franschen zijn bezocht.
Nu