Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente. Beck James Montgomery. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Beck James Montgomery
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
ery Beck

      Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente / (het wereldconflict als een rechtsgeding behandeld)

      Een aantal diplomaten in dit vlugschrift vermeld verdienen wellicht, ten behoeve van den lezer, nadere aanduiding, voor zoover hunne functiën en staandplaatsen aangaat: —

      Sir E. Grey

Engelsch “Secretary of State for Foreign Affairs” (Minister van Buitenlandsche Zaken).

      Count Benckendorff

Russisch Gezant te Londen.

      Count Mensdorff

Oostenrijksch-Hongaarsch Gezant te Londen.

      M. Sazonow

Russisch Minister van Buitenlandsche Zaken.

      Dr. von Bethmann Hollweg

Duitsch Rijkskanselier.

      Sir E. Goschen

Engelsch Gezant te Berlijn.

      Sir H. Rumbold

Engelsch Gezantschapsraad te Berlijn.

      Count Berchtold

Oostenrijksch-Hongaarsch Staats-secretaris voor Buitenlandsche Zaken.

      Baron Macchio

Oostenrijksch-Hongaarsch Onder-Staats-secretaris voor Buitenlandsche Zaken.

      Sir Maurice de Bunsen

Engelsch Gezant te Weenen.

      Herr von Below

Duitsch Gezant te Brussel.

       HET TWEEVOUDIG VERBOND contra DE DRIEVOUDIGE ENTENTE. 1

VÓÓR DEN HOOGEN RAAD DER WERELDBESCHAVING

      In zake Het Tweevoudig Verbond contra De Drievoudige Entente. Pleidooi van James M. Beck, gewezen Assistent-Procureur-Generaal van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika

      Laten wij eens aannemen, dat er in dit jaar der Dis-Gratie, Negentienhonderd Veertien, een Hooge Raad der Wereldbeschaving bestond – en laat ons bidden dat het hiertoe eenmaal kome! – waarvoor de onafhankelijke volken hunne geschillen konden brengen, zonder tot de minder rechtvaardige en afdoende beslechting gewapenderhand hun toevlucht te nemen. Laat ons verder veronderstellen, dat elk der thans met elkaar overhoop liggende partijen van eene voldoende hoeveelheid Christelijke zuurdesem was doortrokken om heur grieven te doen berechten, niet volgens de argumenten van het kanon en het geweer, maar volgens de eeuwige beginselen der gerechtigheid.

      Wat zou zulk een verheven rechtbank omtrent het huidig wereldconflict beslissen?

      Op den voorgrond zij gesteld, dat men niet tot de beoordeeling van de ethische quaestie, wie gelijk heeft en wie ongelijk, kan geraken zonder a priori aan te nemen, dat ook het internationaal verkeer een moraliteit kent.

      Dit grondbeginsel, waarop de wereldbeschaving uitteraard rust, wordt ongelukkigerwijze al dadelijk verworpen door een groep van intellectueele degeneré's. Een aantal dezer gaan van de leer uit dat moreele overwegingen eenvoudig voor die van militaire noodwendigheid of van een beweerde verklaarde voorbeschikking hebben te wijken. Dit is de beruchte Bernhardi-leer.

      Anderen weer leeraren, dat oorlog iets onvermijdelijks en heelemaal niet verwerpelijks is, zoodat de oorlogvoerenden elkaar al heel weinig te verwijten hebben. Volgens deze theorie zouden alle thans in den strijd betrokken volken hoogstens kunnen worden beschouwd als de slachtoffers van een fatalen samenloop van omstandigheden; de allereerste plicht van den Staat komt volgens deze opvatting neer op het zich stelselmatig toerusten tot de verdelging van onze buren, zoo gauw dit in onze kraam te pas komt. Hoezeer deze redeneeringen zich achter handig gevonden argumenten versteken, zullen wel alle normaal denkende wezens het eens zijn, dat deze oorlog een misdaad is tegen de beschaving en voor hen is de vraag, waarop het aankomt, wie van de beide vechtende groepen mogendheden moraliter voor dezen misdaad aansprakelijk is.

      Vragen als de volgende doen zich voor:

      “Was Oostenrijk in haar recht toen zij Servië den oorlog verklaarde?”

      “Handelde Duitschland rechtmatig met Rusland en Frankrijk den oorlog aan te doen?”

      “Was Engeland gerechtvaardigd, toen zij Duitschland haar oorlogsverklaring zond?”

      Waar de beantwoording der laatste vraag ons het minst ingewikkeld voorkomt, zullen wij met haar beginnen.

      Engeland's Rechtvaardiging

      Engeland's rechtvaardiging grondt zich op het Traktaat van 1839, waarbij Pruisen, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk en Rusland de voortdurende onzijdigheid van België plechtig waarborgden, eene verklaring die door Graaf Bismarck, destijds Rijkskanselier, op 22 Juli 1870 werd bevestigd, zooals zij zoo mogelijk nog sterker en kortelings werd bevestigd in wat wij in het Belgische Grijs-boek lezen.

      In het voorjaar van 1913 was er in de Budget-Commissie van den Rijksdag een debat aan den gang over de Begrooting voor Oorlog. In den loop van dit debat liet de Duitsche Staats-Secretaris zich als volgt uit:

      “De neutraliteit van België is vastgesteld door internationale conventies en Duitschland is besloten die conventies te eerbiedigen.”

      Om deze plechtige verzekering zoo mogelijk nog wichtiger te maken, voegde de Minister van Oorlog er in hetzelfde debat aan toe:

      “België speelt geenerlei rol in de motiveering van het ontwerp van de Duitsche militaire reorganisatie, dat zijne rechtvaardiging vindt in den toestand in het Oosten. Duitschland zal niet uit het oog verliezen, dat de Belgische neutraliteit is gewaarborgd door de internationale verdragen.”

      Een jaar later, op den 31sten Juli 1914, verzekerde de heer von Below, de Duitsche Gezant te Brussel, het Belgische Ministerie, dat hem eene verklaring van den Rijkskanselier in 1911 bekend was, volgens hetwelk het niet in Duitschland's bedoeling lag, de Belgische onzijdigheid te schenden en dat hij zich volkomen overtuigd gevoelde, dat er in de gevoelens toen geuit geene verandering was gekomen (Zie Nos. 11 en 12 van het Belgische Grijs-boek). Het komt ons overbodig voor, op de schandelijke miskenning van deze plechtige verplichtingen en uitlatingen te wijzen, waar immers de tegenwoordige Duitsche Rijkskanselier in zijn speech tot den Rijksdag – en tot de geheele wereld – van 4 Augustus 1914, ruiterlijk erkent, dat de handeling van de Duitsche militaire overheid om België binnen te vallen, verkeerd was. Hij zeide:

      “Wij staan voor de noodzakelijkheid en nood breekt wet. Onze troepen hebben Luxemburg bezet en zijn misschien reeds op Belgisch terrein. Dat, mijne heeren, druischt in tegen de voorschriften van het volkerenrecht. Het is waar, dat de Fransche Regeering te Brussel verklaard heeft, dat zij bereid is, België's onzijdigheid te eerbiedigen, zoolang hare tegenstander hetzelfde doet. Het was ons echter bekend, dat Frankrijk voor een inval klaar stond. Frankrijk kon wachten, maar wij niet. Een Fransche aanval in onzen flank, aan den Nederrijn, had ons noodlottig kunnen zijn. Zoo waren wij wel gedwongen het rechtvaardig protest, zoo van de Luxemburgsche Regeering als van die van België te negeeren. Wij zullen – het zij hier openlijk verklaard – ons best doen, het aangedaan onrecht te herstellen, dat wij thans begaan, zoodra maar ons militair oogmerk bereikt is. Ieder die zich besprongen ziet als wij, ieder die aan het vechten is voor zijn hoogste goed, kan slechts aan één ding denken – hoe hij er zich doorheen slaat.”

      Dit verweer komt niet neer op eene voorwaardelijke bekentenis – het is eene open erkenning van schuld in het aangezicht van de geheele beschaafde wereld. Het heeft één verdienste: het verergert het misdrijf niet door er doekjes om te winden. Het grondt Duitschland's actie op het evangelie van een Treitschke, een Bernhardi, die immers leeren, dat het iederen staat geoorloofd is, zich ter bereiking van welk zelfzuchtig oogmerk ook, van physieken dwang te bedienen. Dit evangelie, tusschen haakjes, is niet nieuw. Het frappeert ons alleen dat men het voor deze twintigste eeuw heeft durven opwarmen. Het werd door Machiavelli nog vrij wat klemmender bepleit in zijn geschrift “De Vorst,” waarin hij de politiek van Cesar Borgia verheerlijkt, waar hij de zwakkere Staten van Italië met gewetenloos Terrorisme vertrapt, op hen vallend met teugellooze woestheid of hen op de laaghartigste wijze om den tuin leidend. De schaamtelooze verwoesting van België komt inderdaad op niets anders dan huishouden à la Borgia


<p>1</p>

Noot van den Vertaler. Men neme bij het lezen van dit artikel in acht, dat de schrijver destijds volkomen onbekend was met de merkwaardige onthullingen in de Italiaansche kamer, aantoonende dat Duitschland en Oostenrijk reeds verleden jaar (1913) besloten, Servië aan te vallen.